Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.3517
18 augustus 1945

Gods werkzaam zijn in de mens - Kracht

De mens moet bereid zijn alles op te geven als hij de kracht van God geheel en al in ontvangst wil nemen, als hij ze in alle volheid in zich binnen wil laten stromen en daardoor iets bovennatuurlijks tot stand kunnen brengen. Wie alles opgeeft, wie zijn hart geheel heeft losgemaakt van aardse goederen, van de wereld en haar bekoorlijkheden, die heeft de eigenliefde overwonnen.

En zijn liefde kan alleen nog maar de juiste zijn. De liefde voor de naaste en bijgevolg voor God. En hij zal voortdurend actief zijn in werken van liefde. Hij zal daardoor in zeer nauwe verbinding kunnen treden met God en diens krachtuitstraling rechtstreeks in ontvangst kunnen nemen. Want er bestaat geen hindernis meer. Zijn wil is op God gericht en zijn handelen stemt overeen met de wil van God.

Zich losmaken van de wereld betekent zich aaneensluiten met God. Maar deze scheiding moet eerst hebben plaatsgevonden, voordat de mens zich zonder weerstand opent voor de krachttoevoer uit God. De wil daartoe moet bewezen worden door de daad. Want de wil om zich aaneen te sluiten kan ook bestaan bij de nog lauwe mensen die op de wereld zijn gericht. Hij moet echter eerst tot verwezenlijking komen door serieuze overwinning van datgene wat de mens op aarde begerenswaardig toeschijnt.

Maar dan ontvangt hij meer dan hij heeft opgegeven. Want de krachtuitstraling uit God zal hem oneindig meer gelukkig maken. Hij zal in het volledige bezit van de kracht uit God het aardse leven de baas worden. Hij zal echter op de eerste plaats een geestelijk leven leiden en over schatten beschikken die zijn leven rijke inhoud geven, die hij nooit meer zou willen missen en die hem aanzetten tot voortdurend werkzaam zijn in liefde.

Hij zal een weten het zijne noemen dat zijn oorsprong heeft in God en daarom de zuiverste waarheid is. Hij zal een groot inzicht hebben en dit zal hem vrij en gelukkig maken. Hij zal geen zwakheden meer kennen, geen vrees of angst, want de kracht uit God laat zoiets nooit bovenkomen. En zijn voortdurend streven zal zijn de wil van God te vervullen, Hem te dienen en de naaste dezelfde gelukzaligheid op aarde te bezorgen die hem zelf is beschoren. Maar de kracht uit God zal hem ook in staat stellen, dingen te volbrengen die buitengewoon zijn en boven de kracht van een mens uitgaan. Zijn wil zal die sterkte bereiken, dat hij tot alles in staat is in het geloof aan de in hem werkende kracht van God.

Is er in hem zelf geen hindernis meer voor het toestromen van de kracht van God, dan zijn er ook geen grenzen voor het werkzaam zijn ervan. Want nu is het God die in hem werkt. En de wil van de mens zal nu ook de wil van God zijn, als de aaneensluiting met God heeft plaatsgevonden. Ononderbroken onbaatzuchtige werken van naastenliefde en het totaal opgeven van aardse verlangens, levert de mens op aarde de aaneensluiting met God op. En nu werkt de liefde van God ook duidelijk in de mens en bedenkt hem onmetelijk met geestelijke goederen met het doen toekomen van het goddelijk woord dat als rechtstreekse uitstraling van God de grootste krachtbron is waaraan hij zich nu kan sterken en laven.

God zelf werkt in hem en de mens moet nu vol van kracht en macht zijn. Zijn wil zal alleen maar uitvoeren wat Gods wil is. En Gods wil zal worden gerealiseerd door een mens die de kracht van God in zich heeft. Maar de medemensen komt het bovennatuurlijk voor, omdat ze de kracht van God niet in zich voelen en ook geen begrip hebben voor het werkzaam zijn ervan. Als ze zelf echter de aardse materie zouden overwinnen, als ze zich er eveneens van zouden willen losmaken, dan zouden voor hen dezelfde dingen mogelijk zijn. En de toedracht van het ongewoon werkzaam zijn van mensen zou te verklaren zijn, omdat met de kracht tegelijk het licht de mens toestroomt: het inzicht in het geestelijk werkzaam zijn.

Licht en kracht zijn één. En daarom lijkt voor de wetende mens niets bovennatuurlijk, veeleer alleen als een verhoogde graad van geestelijke vooruitgang. Hij weet dat al het onvolmaakte zonder kracht en licht is, maar dat kracht en licht aandeel zijn van diegene die ernstig naar volmaaktheid streeft en zich trede voor trede positief ontwikkelt. En daarom zal de wetende mens ook elke vrees tegenover de wereld verliezen, omdat hij weet dat hij in innige verbinding staat met God en op diens kracht te allen tijde aanspraak kan maken.

Hij is dus gevrijwaard van de aanvallen door de wereld, tot het ogenblik dat Gods wil hem heeft gesteld voor zijn lichamelijk einde. En daarom vreest hij niemand, maar is hij in staat de medemensen vrees in te boezemen die onwetend tegenover zijn kracht en macht staan. Als overwinnaar van de materie valt ook elke boei van de materie van hem af. Hij is geestelijk vrij en dat betekent ook macht over de materie, omdat die is onderworpen aan de wil van God, welke tot uitdrukking komt in de mens die met kracht is doorstroomd.

God werkt in hem en de staat van de mens moet gelukzalig zijn, zich geheel en al aan het werkzaam zijn van God te kunnen overgeven en voortdurend actief te zijn volgens Zijn wil. Hij zal zijn wil alleen gebruiken om werkzaam te zijn in liefde, om de medemensen te wijzen op de liefde van God die een kostbare gave doet toekomen aan de mens die zich met Hem aaneensluit, die de materie overwint en dus ongehinderd de kracht uit God in zich laat binnenstromen door voortdurend in liefde werkzaam te zijn.

Hij zal de mensen wijzen op de kracht van de liefde die zich nu op duidelijke wijze uit. Hij zal ze inwijden in de kracht en macht van het goddelijk woord, dat tot liefde opvoedt en dat wegwijzer is naar God. Hij wil de mensen met hun taak op aarde bekend maken en ze trachten te bewegen zich eveneens los te maken van de materie die waardeloos en vergankelijk is, opdat ze geestelijke goederen kunnen ontvangen, opdat ook bij hen de kracht van God zich uit, opdat God zelf in hen kan werken.

Amen