BD.3369
16 december 1944
Het streven van de tegenstander van God om de mensen van God
te vervreemden
De geestelijke ontwikkeling in het leven op aarde is zo buitengewoon
belangrijk en wordt toch meestal buiten beschouwing gelaten. En dit is
het werkzaam zijn van Gods tegenstander, die ernaar streeft de mensen
zoveel mogelijk te verhinderen over hun eigenlijke levensdoel na te denken.
Alleen actief nadenken leidt de mens naar het doel. Het brengt hem in
korte tijd tot het inzicht van zijn taak.
Maar zodra hij op de een of andere manier geconfronteerd wordt met de
verplichtingen van de wereld, dat ze zijn denken geheel en al in beslag
nemen, heeft de tegenstander van God zijn doel bereikt, hem van elke geestelijke
gedachte af te brengen. En de mens zal nu niet het minste voor zijn ziel
doen, omdat hem de nood van zijn ziel niet duidelijk is. Want om aan zijn
ziel te werken moet hij weten dat deze zich in een onvolmaakte toestand
bevindt. Hij moet zich de oorzaak ervan voor de geest halen, hij moet
ook de gevolgen kennen en het eerstgenoemde in een verkeerde levenswandel
onderkennen. Dan pas zal hij ernaar streven te veranderen en dus aan zijn
ziel beginnen te werken.
Maar dit alles tracht de tegenstander van God te verhinderen, doordat
hij het aardse leven op de voorgrond stelt en elke gelegenheid te baat
neemt, de mensen te lokken met datgene wat de wereld toebehoort. En de
mens gaat maar al te gewillig op de wereldse verleidingen in. Hij laat
zich lokken en volgt hem, doordat hij naar de vreugden en de goederen
van de wereld streeft, doordat hij zich geheel door de wereld laat inpalmen.
Een mens die nog in de wereld genoegen vindt, zal nooit serieus zijn gedachten
laten gaan over zin en doel van zijn aardse leven. Hij zal nooit zijn
innerlijk leven verzorgen, maar steeds alleen aan de buitenkant aandacht
schenken. Hij zal met volle teugen van het leven genieten en geen gelegenheid
voorbij laten gaan het lichaam genot te verschaffen, terwijl hij totaal
niet denkt aan zijn ziel. En daarom kan hij zich nimmer positief ontwikkelen,
zolang hij de wereld teveel aandacht schenkt. Want dit is het aandeel
van diegene, die de ziel te gronde wil richten, die meent de macht en
kracht van God te kunnen beknotten en daarom ook de mensen van God tracht
te verwijderen.
En de mensheid volgt hem gewillig na. Ze verweert zich niet, ze weigert
niet, maar doet alles wat de tegenstander van God verlangt en hij gelooft
oersterk te zijn in zijn macht. De wil van de mensen zelf vergroot deze
macht. De mens levert zich over aan de tegen God gerichte kracht, terwijl
hij weerstand moet bieden en dit ook kan, als hij zijn gedachten tot God
laat opstijgen en Hem om kracht vraagt. Want vaak genoeg wordt hem voorgehouden
wat hij doen en wat hij laten moet. Vaak genoeg wordt hem zijn eigen levenstaak
bekend gemaakt en wordt hij aangespoord daarover na te denken.
Als hij het niet doet is het zijn schuld, want God laat het waarlijk niet
aan gelegenheden ontbreken, waarin de mens tot inzicht van zijn levenstaak
kan komen. Laat hij deze gelegenheden voorbij gaan, dan moet hij er zich
voor verantwoorden, zoals omgekeerd hem genade op genade toestroomt, als
hij probeert uit eigen beweging zijn levenstaak te vervullen en hij zijn
gedachten tot God laat opstijgen. Want God pakt elke uitgestrekte hand
vast, die zich vragend naar Hem opheft, evenals Hij echter ook nooit de
wil van de mens dwingt om zich op Hem te richten, als hij op Zijn tegenstander
aanstuurt.
Amen |