Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.3264
22 september 1944

Nieuwe wonderen in de schepping van de nieuwe aarde

In iedere afzonderlijke ontwikkelingsperiode wordt het geestelijk wezenlijke zolang gebonden gehouden, tot het de rijpheid bereikt heeft die nodig is voor de laatste belichaming als mens. En zo begint dit weer met de kluistering in de harde materie wanneer het in de ontwikkelingsfase daarvoor als mens gefaald heeft, om nu weer door de steen-, planten- en dierenwereld de weg te gaan tot de staat als mens. Het geestelijke daarentegen dat in het afgelopen tijdperk dat laatste stadium nog niet bereikt heeft, maar door de vernietiging der aarde door God is vrij geworden, wordt gekluisterd in de uiterlijke vormen overeenstemmend met de graad van rijpheid. Dat wil zeggen, de onderbroken weg van ontwikkeling wordt voortgezet in de nieuwe ontwikkelingsperiode op de nieuwe aarde.

Daarom zal ook de nieuwe aarde weer van de meest verschillende scheppingen voorzien zijn, in werkelijk geheel nieuwe, van de oude aarde afwijkende soorten. En zo voltrekken zich weer nieuwe wonderen in de schepping, die de mensen die als eerste de nieuwe aarde mogen bewonen ook als wonderen voor de geest komen, als bewijs van Gods heerlijkheid en als bewijs van Zijn liefde, wijsheid en almacht. Want wat de nieuwe aarde te zien zal geven zal de mensen ten zeerste verwonderen, en in bewondering zullen zij God loven en prijzen, Hem liefhebben en Hem van harte dank zeggen.

En het wezenlijke gaat nu voorwaarts in zijn ontwikkeling. Maar het in de harde materie gekluisterde voelt zijn boeien als grote kwelling en tracht die te verbreken. En al naar gelang de sterkte van zijn wil zal het gelukken, of zijn pogen zal geheel vergeefs zijn. Maar God houdt rekening met de wil van het wezenlijke, want de materie op de nieuwe aarde is zeer vast en hard, opdat de wil van het daarin gebonden geestelijke gebroken wordt, en het wezenlijke zijn weerstand tenslotte opgeeft. En daardoor wordt bij de geringste verandering van wil de vorm soepeler, dat wil zeggen: dat de vaste materie op de nieuwe aarde buitengewoon hard, maar ook weer zeer bros is. Zij kan daarom ook gemakkelijk uiteenspringen of barsten, zodra Gods wil het bevrijden uit deze gevangenschap voorzien heeft. Evenzo zijn ook de andere scheppingen van kortere levensduur; want er moet een snelle verandering van al wat geestelijk is plaatsvinden. Wat ook wel mogelijk is maar ook weer van de bereidwilligheid tot dienen van het geestelijke daarin afhankelijk is. Dus zal het wezenlijke sneller de laatste omvorming als mens kunnen bereiken dan in de huidige ontwikkelingsperioden, wanneer zijn wil niet helemaal weerspannig is aan God.

En daarom zullen de eerste mensen op de nieuwe aarde wonder op wonder beleven. Het zal een diepe indruk op hen maken, zodat de liefde tot God in hen steeds groter wordt omdat zij door deze liefde zich steeds inniger met Hem verbinden en in Zijn genade leven. Maar voor dezen zijn ook de wonderen begrijpelijk. Zij weten dat het tekenen zijn van Gods overgrote liefde, die het geestelijke winnen wil voor zich zelf, en het iedere mogelijkheid biedt om hun wil te wijzigen. En voor een lange tijd zal het zo blijven, tot al het in begin nog gekluisterde in de planten- en dierenwereld het stadium van belichaming als mens bereikt heeft. Daarna zal meer en meer het begrip voor het wonderlijke in de goddelijke schepping bij de mensen verdwijnen. De lust naar de materie zal weer de overhand krijgen, en daardoor zal de invloed van satan weer sterker worden door het eigen begeren naar dat wat het nog onrijpe geestelijke in zich bergt.

En dan zal de verbinding met God weer afnemen. De strijd tussen licht en duisternis zal weer sterker worden die in het begin rusten kon, omdat alles wat in vrije wil de aarde bewoonde met "licht" doorstroomd was. Want de ontwikkelingsweg van het wezenlijke blijft in iedere periode hetzelfde. Het geestelijke moet zich zolang in de vaste vorm ophouden tot het gewillig is de weg van dienen te gaan door de scheppingswerken heen, wat een minder sterk gekluisterd zijn inhoudt. En dan moet het hierin dienen tot het een bepaalde rijpheid verkregen heeft. Een staat waarin het in vrije wil dienen moet maar er niet toe gedwongen wordt zoals dat in de voorstadia het geval was. Dan mag het niet falen, omdat anders de gehele vorige weg vruchteloos afgelegd is. Want de vrije wil van de mens beslist of dit zijn laatste belichaming op aarde is, of dat hij weer door de gezamenlijke schepping heen moet gaan. Want in dit laatste stadium keert hij zich naar het licht of laat zich door duistere krachten gevangen nemen, zodat hij weer in de harde materie gekluisterd moet worden voor eeuwenlange tijden.

Amen