BD.3138
29 mei 1944
Geestelijke nood - Leed en droefenis
Nog beseffen de mensen niet waar ze naartoe worden gevoerd.
Want hun gedachten zijn veel meer op het aardse gebeuren gericht, dan
dat ze acht zouden slaan op hun geestelijke toestand. Ze vrezen voor hun
aardse leven en het verlies van aardse goederen. Maar het heil van hun
ziel is ze onverschillig, omdat ze iets dergelijks loochenen en zich ook
niet laten onderrichten. En ook de goddelijke ingreep zal hen niet anders
leren denken, want ook deze zullen ze proberen aards te verklaren en ze
zullen nooit hun ongeloof als indirecte oorzaak laten gelden.
En daarom heeft de nood op aarde zo'n omvang aangenomen. Er is geen
mens die hem niet aan den lijve ondervindt. En ook de gelovige zal erdoor
worden geraakt, want zijn instelling hier tegenover moet de medemensen
ertoe brengen zich aan te sluiten bij zijn geloof, dat de mens kracht
geeft alles te verdragen wat God over hem laat komen. Dit geloof ontbreekt
de mensen en bijgevolg zien ze ook in de aardse nood geen geestelijke
oorzaak. En derhalve heffen ze deze nood niet op door verandering van
hun leven, door een levenswandel die helemaal naar de wil van God is.
Maar ze kunnen niet anders worden geholpen, dan dat leed en droefenis
hun voortdurende metgezel is, tot ze zich van de aarde en alles wat de
aarde betreft hebben vrijgemaakt; tot ze aan hun verhouding tot de Schepper
van hemel en aarde denken en uit vrije wil deze betrekking trachten te
verbeteren. Dan pas laat hun de aardse materie onverschillig. De dood
staat hun dagelijks voor ogen en nu pas zien ze in, dat hun leven een
andere zin moet hebben en ze proberen deze zin te doorgronden. Ze roepen
zichzelf ter verantwoording en vragen zich ernstig af of en hoe ze de
goddelijke geboden hebben vervuld. Want zodra ze eenmaal geloven in een
Macht, voor wie ze zich eens moeten verantwoorden, erkennen ze ook Gods
geboden. En dit geloof komt nu in hen tot leven. Het zet ze aan zich innerlijk
te veranderen en ook tot ijverige werkzaamheid bij diegenen, die nog helemaal
aards denken en geen aanstalten maken zichzelf te veranderen.
Maar niet altijd zullen ze succes hebben. Waar het verlangen naar aardse
goederen te sterk is, staat de mens veraf van elke geestelijke gedachte.
Alleen het wereldgebeuren interesseert hem. Hij lijdt er onuitsprekelijk
onder, maar altijd alleen uit wereldse motieven. Nooit denkt hij aan de
nood der zielen van hen, die hard worden getroffen, juist omdat hun ziel
in grote nood is. Want de goddelijke liefde wil hen nog redden voordat
het te laat is. Hij wil dat ze nog tot inzicht komen en laat daarom de
aarde door uiterlijke rampspoed gaan, opdat er nog enkelingen worden gered,
wier harten nog niet helemaal verhard zijn.
Amen |