BD.2785
24 juni 1943
Verwoestingen door menselijk willen
Een algemene moedeloosheid zal zich van de mensen meester
maken bij het zien van de verwoestingen die de menselijke wil verricht.
Er zal een tijd aanbreken, dat niemand meer zeker is have en goed te behouden.
En ook dit is een teken van de eindtijd, dat de mensen ernstig worden
vermaand de goederen der wereld te verachten, alleen geestelijke goederen
na te streven en zich voor te bereiden op het einde, dat voor allen zo
dichtbij is.
Het zal een angstige tijd zijn. En de mensen zullen bijna niet meer de
wil opbrengen hun leven anders vorm te geven, omdat ze de vergankelijkheid
inzien van alles, waar ze aan beginnen. En het leven zal hun onverdraaglijk
toeschijnen. Maar met het oog op het dichtbij zijnde einde is deze toestand
van lijden nodig voor de mensen, die alleen daardoor tot het inzicht kunnen
komen, dat het aardse leven niet het voornaamste doel van het bestaan
is.
Elk schepsel zal de strijd in de eindtijd aan den lijve ondervinden. Want
ook in de dieren- en plantenwereld heeft deze zijn uitwerking en steeds
snellere omvormingen zijn daarvan het gevolg. En ook de mensen zullen
voortijdig hun aardse bestaan moeten beëindigen, deels door het werk
van vernietiging, dat de menselijke wil laat ontstaan, deels door het
goddelijke ingrijpen, dat eveneens talrijke mensenlevens eist.
Maar al deze slachtoffers moeten de overlevenden weer tot inzicht brengen.
Deze laatsten moeten zich bewust worden, hoe snel de dood het leven kan
beëindigen, opdat ze aan hun ziel denken en aan het leven na de dood.
De dood moet de mensen onder ogen worden gebracht, omdat ze anders het
aardse leven als zodanig te hoog waarderen en daardoor in gevaar zijn,
het eigenlijke doel van hun leven op aarde te vergeten.
En dit vraagt nu om uitermate smartelijke gebeurtenissen. Want de mensen
gaan gevoelloos aan leed en ellende voorbij, als dit niet buitengewoon
groot en overweldigend is. De mensen kunnen nog geen recht van onrecht
onderscheiden. Ze denken alleen aan hun voordeel en noemen alles goed,
wat hun zulks oplevert. En aan de naaste en zijn nood denken ze niet.
En zo heeft de tegenstander van God vrij spel, doordat hij in zijn ergste
manier van doen nog niet wordt herkend, maar instemming en toegevendheid
ontmoet. Maar zolang de mens niet tot inzicht komt, dat hij door slechte
krachten wordt gestuurd, zolang hij het werkzaam zijn ervan niet verafschuwt,
vindt hij de juiste weg niet.
En daarom moet hem het onrecht zo dichtbij worden gebracht. Hij moet aan
den lijve ondervinden, wat liefdeloosheid teweegbrengt. En door eigen
leed moet hij zichzelf veranderen. Hij moet zich afkeren van het gedrag
van de mensheid, die onder invloed van de satan staat. En hij zal dit
pas doen, wanneer hij de nietigheid inziet van aardse goederen, die alleen
begeerten en slechte eigenschappen ontketenen, die leiden tot de grootste
misdaden. Want het zijn alleen aardse goederen, omwille waarvan de mensen
zichzelf het grootste leed aandoen.
Het zal niet lang meer duren, dat alles aan de ondergang is prijsgegeven.
En deze korte tijd zal nog een tijd van onnoemelijk leed moeten zijn voor
de mensheid, omdat ze er ver van af staat zich voor te bereiden en zo
weinig aan het leven na de dood denkt. Maar God wendt alle middelen aan,
om hun gedachten daar op te richten. En dus zal Hij toelaten wat de menselijke
wil nastreeft, om de mensen nog te redden, doordat Hij hun de vergankelijkheid
voorhoudt van aardse goederen en van het leven van het lichaam en hen
daardoor tot inzicht wil brengen.
Amen |