Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.2345
24 mei 1942

Lichaam en ziel van Jezus Christus waren op God gericht

Het lichaam van Jezus Christus bood aan Zijn ziel geen weerstand meer. Het verlangde voor zich niets anders dan wat de ziel wilde, die zich helemaal had verenigd met de geest in haar.

Dit was de staat van de mens Jezus toen Hij Zijn werk had voltooid.

Het was de toestand van volledige overgave aan God en totaal afzien van dat wat aan de wereld toebehoorde.

Zijn lichaam was geheel onafhankelijk van de aarde en haar wetten, want het was totaal vergeestelijkt. Dat wil zeggen: de geestelijke substanties die Zijn lichaam vormden, hadden zich met die van de ziel versmolten en zich in zekere zin geheel aan de wil van de geest onderworpen, die in nauwste verbinding stond met de geest van de Vader. En dus was ook het aardse lichaam tegelijk met de ziel één geworden met de eeuwige Godheid.

Deze samensmelting was buitengewoon belangrijk. Ze was van een draagwijdte die het geestelijke niet in staat is te begrijpen. Niet voordat het zelf de aaneensluiting met God heeft gevonden. Ze was een daad van de grootste zelfoverwinning, diepste liefde en de meest onbegrensde overgave aan God.

De ziel van de mens Jezus trok tegelijkertijd haar buitenkant, het lichaam, in het bereik van de liefdesstraal uit God. Zijn ziel en Zijn lichaam werden doorstroomd door Gods geest van liefde, door Zijn kracht en Zijn licht.

De mens Jezus was vol van kracht en licht.

Hij was machtig en wijs en elk creatuur gehoorzaamde Hem. De gehele schepping gehoorzaamde Hem, want God zelf was in alle volheid in Hem, omdat Hem geen enkele tegenstand meer werd geboden, noch door de ziel, noch door het lichaam. En deze onbeperkte overgave had ook het onbeperkte werkzaam zijn van God tot gevolg.

God zelf was het die zich nu uitte in alles wat Jezus deed en sprak. Gods liefde grijpt alles aan wat zich aan Hem overgeeft. Ze doorstraalt elke schepping zodra het geestelijke in haar de goddelijke liefde geen weerstand meer biedt.

Waar deze weerstand is opgeheven, daar kan alleen nog de liefde Gods zijn. Dus, daar God de Liefde is, kan God alleen daar zijn, waar Hem geen weerstand wordt geboden.

Alles uit Hem is Goddelijks, zolang het zonder weerstand is. Pas de weerstand maakt het door God geschapene tot iets buiten Hem staand, totdat het vanzelf de weerstand opgeeft.

De mens Jezus was God volledig toegedaan en dus niets meer dat buiten God staat, maar dat met Hem versmolten was, dus één met God en bijgevolg volledig verheerlijkt, omdat de verbondenheid met God een staat van volledig licht is.

En Jezus Christus heeft met het weggaan uit de wereld tegelijk met Zijn ziel Zijn lichaam mee overgenomen in de eeuwigheid, want er was bij Hem niets meer wat een positieve ontwikkeling nodig had. Het lichaam en de ziel waren volmaakt. Elke geestelijke substantie was zo op God gericht dat ze van het licht en de liefde van God was doordrongen, dat ze gelijk was aan God omdat ze zich volledig met de eeuwige Godheid had samengesmolten.

Amen