BD.1874
3 en 4 april 1941
De onsterfelijkheid van de ziel
De leer van de onsterfelijkheid van de ziel is voor veel
mensen onaannemelijk, omdat ze de maatstaf leggen bij het aards
vergankelijke. Er bestaat op aarde niets wat blijft bestaan, alles bestaat
slechts tijdelijk volgens de mening van deze mensen. Met andere woorden
ze geloven op deze natuurwet geen uitzondering te vormen. Het aardse lichaam
zal weliswaar evengoed aftakelen, dat wil zeggen het wordt schijnbaar
opgelost en vergaat, de mens overweegt echter niet, dat het schijnbare
vergaan alleen maar het middel is om een nieuwe vorm te krijgen. Bij enig
nadenken zal hij moeten inzien, dat al het aardse voor een of ander doel
dient en hij zal constateren, dat zelfs de meest nietige scheppingen in
een zekere samenhang met elkaar staan en dus niet doelloos zijn.
Vergaat er nu zo'n scheppingswerk, dan nemen weer talrijke andere
scheppingen de overblijfselen van de eerste in zich op en is het deze
van dienst en leeft het in de nieuwe scheppingen verder. Hij hoeft alleen
serieus een uiterlijke verandering te aanschouwen, dan moet hij ook toegeven,
dat het innerlijke leven niet kan vergaan. En dit innerlijke leven moet
hij op z'n minst ook de mens toewijzen, hij moet het zich duidelijk
maken, dat de ziel van de mens - het gevoelsleven - niet naar
eigen goeddunken is te beëindigen, dat dit gevoelsleven de eigenlijke
zin van elke belichaming is. De uiterlijke vorm dient tot niets als de
innerlijke kern niet wordt onderkend van de kant van de mensheid.
De opbouw van een menselijk wezen vraagt steeds dezelfde bestanddelen:
lichaam, ziel en geest. Het lichaam, het omhulsel, verricht de functies,
welke de ziel bepaalt. Dus is het lichaam alleen het orgaan, waardoor
de wil van de ziel ten uitvoer wordt gebracht. Op het moment van de dood
heeft de ziel geen orgaan meer nodig, dat haar net als op aarde - dus
in het zichtbare scheppingswerk - van dienst is, omdat ze haar verblijfplaats
verwisselt en overgaat naar regionen, waar naar buiten toe niets zichtbaars
gedaan hoeft te worden. Het lichaam, dat alleen het middel was voor de
aardse loopbaan, waarin de ziel zich moest vormen tot draagster van de
goddelijke geest, is weggevallen.
De geest, het derde bestanddeel van het levende wezen, sluimert wel in
ieder mens, maar komt pas in actie, wanneer de wil van de ziel Hem meer
aandacht schenkt dan het lichaam, wanneer dus de ziel de aardse verzoeken
niet zo belangrijk vindt als de verzoeken, die de geest haar stelt, die
altijd een achterstellen van aardse verlangens betekenen. Want lichaam,
ziel en geest horen wel bij elkaar, maar kunnen gescheiden doelen nastreven.
De ziel kan haar wil meer op de eisen van het lichaam richten, maar ze
kan er ook geen acht op slaan en haar wil alleen aan de geest in zich
ten nutte maken en juist deze richting van de wil bepaalt haar leven in
het hiernamaals, dat wil zeggen: de staat, waarin de ziel na het leven
op aarde verwijlt, die haar geluk of leed kan opleveren. Dus is het aardse
leven, de functie van het lichaam, slechts een voorbijgaand stadium, waarin
de ziel zich bevindt. De ziel zet het aan tot al het handelen op aarde,
maar ze is geenszins als opgehouden te bestaan te denken, als het lichaam
zijn functie niet meer kan uitoefenen. De ziel heeft het lichaam wel verlaten,
omdat ze nu verblijft in regionen, waar ze een uiterlijk omhulsel niet
meer nodig heeft.
Maar de ziel als eveneens opgehouden te bestaan te beschouwen, zou een
volledig verkeerde opvatting van haar wezen zijn. Want de ziel is iets,
wat niet kan vergaan. Ze kan wel door de lichamelijke dood van de mens
het lichaam er niet meer toe brengen zijn functies uit te oefenen, ze
kan ook door gebrekkige rijpheid - dat wil zeggen wanneer ze de geest
in zich te weinig aandacht heeft geschonken - in een passieve toestand
vervallen, maar nooit kan ze "er niet meer zijn". Want ze
is iets geestelijks, dat onvergankelijk is, terwijl het lichaam uit aardse
stof, uit materie bestaat en daarom aan een voortdurende verandering is
onderworpen, maar zich tenslotte oplost in zijn oerbestanddelen, zodra
de ziel het lichaam heeft verlaten.
Amen |