Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.1857
22 maart 1941

Over de tegenwerping der mensen dat het woord van God is afgesloten

Het is volkomen fout het woord van God voor afgesloten te houden en elke goddelijke openbaring af te wijzen, als maaksel van boze krachten. Wel bestaan er goede en boze krachten die hun invloed op de mensen proberen uit te oefenen, maar alleen de goede krachten voeren de wil uit van God, de boze krachten werken Gods wil tegen.

Onwetende krachten, wezens uit het tussenrijk, kunnen u dus geen goede gedachten doen toekomen. Zij zijn in hun donkere geestelijke toestand nog in de ban van Gods tegenstander en staan dus meer onder zijn invloed dan onder die van de lichtwezens, maar zodra zij hun blindheid ingezien hebben geven zij zich aan de lichtwezens over en voegen zich dan naar de goddelijke wil. En vanaf dat moment zullen zij alleen nog doorgeven wat zij door lichtwezens ontvangen hebben.

Dit moet eerst verklaard worden om de verkeerde mening te weerleggen dat de machten van gene zijde zich willekeurig uiten, indien goddelijke openbaringen aan de mensen worden gegeven. De Heer heeft zelf op aarde onderwezen en Zijn woord nader tot de mensen gebracht, het was Zijn wil dat dit woord neergeschreven werd om voor het nageslacht te worden bewaard. Hij heeft echter ook door Zijn woord de mensen steeds het werken van Zijn geest beloofd. Hij heeft hun de zekerheid gegeven door het woord bij hen te blijven tot in alle eeuwigheid, want Hij heeft toch zelf gezegd: "Ik zal u de Trooster zenden, de geest der waarheid!" U kunt op vele plaatsen in de bijbel lezen dat God steeds weer tot de mensen spreken wil, er is echter geen enkele uitspraak te vinden waaruit op te maken is dat Zijn woord voor afgesloten moet worden beschouwd.

Wel moet Zijn woord onveranderd bestaan blijven, dat wil zeggen: er mag aan het evangelie dat Hij zelf tot de mensen gebracht heeft geen woord worden toegevoegd noch mag er een woord uit worden weggelaten wat de betekenis of zin van Zijn woord zou kunnen veranderen.

Dat betekent echter niet dat Zijn woord of Zijn boodschappen afgesloten zijn.

Er mag niets worden veranderd en geen woord worden toegevoegd aan de woorden die de Heer destijds sprak op aarde.

Maar de hoogmoed van het menselijke verstand probeerde voortdurend te veranderen en te verbeteren, om aan de mensheid Gods woord duidelijker te maken. Heel vaak is de zin van Zijn woorden misvormd of versluierd geworden, wat er toe geleid heeft dat het door Hem verkondigde werken van Zijn geest niet meer begrepen - en daarom ook niet meer erkend wordt. Voor de mensheid is het begrip verloren gegaan dat God ook vandaag nog tot de mensen spreken wil, dat het vernemen van Zijn woord de persoonlijke verbinding is die reeds op aarde nagestreefd moet worden. Maar inplaats daarvan schrikken de mensen er voor terug te luisteren naar de boodschappen van de goddelijke wil. God benadert de mensen door Zijn woord, maar zij herkennen het niet omdat Zijn woord in hen niet meer levend is.

Het woord wordt wel nog braaf gelezen, maar de betekenis wordt niet begrepen. Er is een geestelijke verstarring opgetreden omdat de bron van het levende water door de mensen zelf is verstopt. God erbarmt zich echter over de mensheid en laat een straal van het "levende water" ontspringen uit de rotsen.

Hij laat stralen van het levende water uit de lenden vloeien van hen die, verlangend naar Zijn verkwikkende drank, hart en oor openen om Zijn goddelijk woord in ontvangst te nemen. Daarmee wordt ook de belofte in de heilige schrift vervuld, anders zou ook het woord van de Heer tijdens Zijn verblijf op aarde gebrekkig en ongegrond zijn wanneer Hij zich niet meer zou openbaren en Hij niet telkens weer in het woord bij de mensen zou zijn en onder hen verbleef.

De mens heeft dus niet het recht om Gods werken voor afgesloten te houden want doet hij dat, dan openbaart hij daarmee zijn onwetendheid en onbegrip over de inhoud van het geschreven woord. Want de talrijke verwijzingen naar het werken van de goddelijke geest zou hij daardoor teniet doen en zodoende bevestigen dat hij Gods woord niet naar zijn betekenis begrijpt. En bijgevolg behoort hij dan tot diegenen die dwalen maar die hun dwaling zelfs nog aan hun medemensen willen doorgeven. Hij zal dan de zuivere waarheid niet inzien en deze dan ook zijn medemensen onthouden.

De liefde van God is echter onbegrensd en wil zich steeds wegschenken, maar zal daarom nooit minder worden. De liefde van God is onuitputtelijk en God zal zich in Zijn liefde steeds weer openbaren en liefde willen schenken. Daarom zal ieder wezen ook Zijn liefde mogen ontvangen dat zelf in de liefde leeft, want God is de liefde en God is het woord. Wie dus naar de liefde van God verlangt, ontvangt ook Zijn woord, en hij zal het mogen ontvangen tot in alle eeuwigheid.

Amen