BD.1783
22 januari 1941
De komende heerser naar Gods wil
En het is mijn wil dat er zich op aarde een macht vormt die elke gewelddadigheid vermijdt en alleen in liefde haar heerschappij uitoefent. En deze macht zal Ik in het leven roepen. Ik zal haar mijn zegen geven. Ik zal ze groot laten worden en de wereld zal inzien dat ze door Mij is ingesteld.
In afzienbare tijd zal iemand de troon bestijgen, dat wil zeggen: Ik zal hem macht geven over vele landen. Ik zal de mensen ertoe brengen hem te kiezen tot hun vorst, tot hun bestuurder en hij zal de liefde en het aanzien van alle volkeren verwerven. Hij zal oprecht zijn en Mij alleen de eer geven en daarom wil Ik zijn werkzaam zijn op aarde zegenen.
Maar voordat deze komt gaat er een onuitsprekelijke rampspoed over de aarde, want nog heerst de tegenstander en diens invloed tracht verwoesting teweeg te brengen. Hij zet alle slechte krachten aan tot reusachtige activiteiten en dus zal de aarde in beroering worden gebracht. Al het slechte geestelijke zal de overhand krijgen en er zullen aardse maatregelen worden getroffen die eveneens terug te voeren zijn op satanische invloed. En de wereldlijk heersende macht zal leven zonder God en zo zal ook de uitoefening van het gezag zijn: rechteloos, meedogenloos en het licht van de waarheid vermijdend. En de mensheid zal steeds duidelijker de slechte invloed herkennen en de heimelijke wens koesteren dat deze heerschappij zal worden opgevolgd door een macht die beantwoordt aan de goddelijke wil.
God heeft deze verandering voorzien, maar de tijd is nog niet gekomen. Want eerst moet het werkzaam zijn van de satan duidelijk zichtbaar worden, ook bij diegenen die hier totaal voor opkwamen. Want pas wanneer het slechte wordt ingezien zal het ook verafschuwd worden. En dan pas wordt het goede streven van de heersende macht erkend en daarmee in overeenstemming gewaardeerd. Want God wil dat de mensen wijs worden geregeerd, ook door de wereldlijke macht. Hij wil dat ook op aarde dezelfde verhouding tussen het volk en zijn heerser zal bestaan, zoals God het voor zichzelf van de mensen verlangt. De mens moet zich gewillig onderwerpen aan de macht die hem als overheid door God werd gegeven.
Waar het volk wijs wordt geregeerd, daar zal het de overheid ook genegen zijn. En het zal alles doen om de beste verstandhouding tot stand te brengen. De overheid, dat wil zeggen de heerser zal steeds als de goddelijke vertegenwoordiger worden gezien en geëerd. En deze verhouding tussen het volk en zijn heerser is in overeenstemming met de goddelijke wil, dus zal Hij zowel de heerser als ook het volk zegenen, omdat beide zich de goddelijke wil tot richtsnoer voor het leven maken en voor elkaar leven.
Amen |