BD.1765
5 januari 1941
Juistheid van denken en handelen naar de aan God onderworpen wil
De innerlijke aandrang verwijst de mens juist indien hij ernaar streeft Gods wil te vervullen. Hij hoeft dus niet te vrezen iets verkeerds te doen, want de in hem belichaamde intelligenties, de substanties van zijn ziel, wijzen hem aan hoe te denken en te handelen. De ziel moet nu als het ware willen zoals God het wil, daar de menselijke wil zich bewust heeft onderworpen aan de goddelijke wil. Een eigen wil die tegen God is gericht valt dan af.
Het is onmogelijk dat een mens die Gods wil vervullen wil iets kan doen wat niet overeenstemt met de goddelijke wil, alleen moet zijn wil heel serieus op God gericht zijn, niet dat alleen gedachteloos uitgesproken woorden uiterlijk getuigenis zullen afleggen van de aan God ondergeschikte wil. Wie probeert nader tot God te komen zal steeds trachten naar de goddelijke wil te leven. En alles wat hij denkt en doet is afhankelijk van zijn huidige wil. Het wezenlijke in de mens wordt nu bepaald door goddelijke geestkracht, dat wil zeggen: het geestelijke buiten de mens tracht zich te verbinden met het geestelijke in de mens en brengt als het ware zijn wil - die overeenstemt met de goddelijke wil - over op het geestelijke dat de mens in zich draagt. Dit herkent dadelijk de wil en geeft er zonder tegenspraak gevolg aan. De mens handelt dus vanuit innerlijke aandrang, wat het werk is van geestelijke krachten in het hiernamaals.
Wat de mens nu aanvangt, kan soms wel de indruk wekken niet juist te zijn, en toch moet de mens zich niet in de war laten brengen. Het is juist, alleen voor de mens niet altijd even begrijpelijk. Want als hij zich op God richt en dus de juiste verhouding tot de Vader als Diens kind tot stand brengt, dan beschermt de Vader het ook tegen verkeerd denken en tegen elk onjuist handelen. Hij laat Zijn kind zich niet vergissen. Hij zal het zorgzaam op de juiste weg leiden, ook wanneer deze weg het kind nog onbegaanbaar toeschijnt zodat het zal vrezen verkeerd te zijn gegaan. De mens moet dan het vaste geloof en het diepe vertrouwen in God bewijzen dat God nooit iets kan toelaten wat Zijn schepsel tot nadeel voor de ziel strekt wanneer dit toch God om bijstand vraagt ter wille van zijn ziel.
Het innige gebed: "Heer, uw wil geschiede" duidt op volledige onderwerping en is tegelijkertijd ook een beroep op Zijn zorg. Want nu heeft het mensenkind zijn leven, zijn denken en doen geheel toevertrouwd aan de hemelse Vader in het geloof nu door Hem zelf met zorg te worden omringd en geleid. En dit geloof laat God niet verloren gaan. En vanaf dat ogenblik is de mens van zijn verantwoordelijkheid ontheven, want God zelf bepaalt nu het denken en handelen van degene die met al zijn liefde en vol overgave aan Hem de vrije wil heeft geofferd.
Amen |