BD.1586
28 augustus 1940
Schepping
Het heelal is in zijn ontstaan net zo min te verklaren als
dat de mensen het wezen van de eeuwige Godheid begrijpelijk kan worden
gemaakt, zolang ze zelf nog niet het rijk van het licht zijn binnen gegaan.
Want wat u gewaarwordt in de schepping is uiterlijk, naar buiten toe,
wel materie, maar in z'n diepste grond geestelijk, dat wil zeggen: kracht uit God,
die zich heeft verdicht tot vorm. Het verdichten van kracht tot vorm is
echter een proces waarvan in het aardse leven geen vergelijkbaar iets
te vinden is en zal daarom voor de mensen onverklaarbaar blijven, want
kracht is iets geestelijks, vorm daarentegen iets vergankelijks. Dat iets
geestelijks veranderen kan in iets aards zichtbaars gaat het menselijk
bevattingsvermogen te boven en is daarom aan de mensen ook niet begrijpelijk
te maken.
Gods liefde is kracht Zijn wil is kracht en deze liefdewil nam vorm aan.
Dus is elk scheppingswerk goddelijke wil die tot vorm is geworden. Het
is verder 'n tot vorm geworden goddelijke gedachte. Wat God denkt en wil,
gebeurt, en bijgevolg plaatst Hij al Zijn gedachten als daad in het heelal.
Zijn schepping is kracht die van Hem uitging, die gestalte heeft aangenomen
volgens Zijn wil. En er gaat geen seconde voorbij waarin de goddelijke wil om te vormen niet actief is, er gaat geen seconde voorbij waarin geen
nieuwe scheppingen in het heelal gezet worden, want de kracht van Zijn
liefde is onophoudelijk bezig. En al het geschapene wordt ononderbroken
met Zijn liefdekracht gevoed. Bijgevolg is ook dat wat door God geschapen
is onvergankelijk, ofschoon het van uiterlijke vorm verandert en schijnbaar
vergaat. Niets kan er in het heelal verloren gaan of vergaan tot niets,
want alles is goddelijke kracht, dus onvergankelijk. Elke schepping is
ontstaan juist door deze kracht en kan nooit meer vernietigd worden. Als
dus de mens schijnbaar een werk van vernietiging ten uitvoer brengt, keert
zijn vrije wil zich tegen de wil van God. God trekt Zijn wil van de uiterlijke
vorm van Zijn scheppingswerk terug, en deze vorm houdt schijnbaar op te
bestaan, maar is alleen voor het oog van de mens onzichtbaar, tot God
Zijn liefdewil opnieuw tot vorm laat worden. Daarbij is het motief van
de verwoesting door menselijke wil doorslaggevend in hoeverre zoiets tegenover
God onrecht is.
Wat God echter geschapen heeft buiten de aarde is onaantastbaar voor 'n
God vijandig gezinde macht. Alleen maar datgene is aan een tijdelijke
verandering onderworpen - deels door goddelijk willen, deels door menselijk
willen - wat met de aarde in aanraking is. Maar het zijn juist deze werken
van de schepping die de mens niet begrijpen kan en wier ontstaan hem laten
piekeren.
Alleen de aarde bevat wezens waarin de vernietigingsdrang aanwezig is,
terwijl alle scheppingen buiten de aarde niet onderworpen zijn aan de
wil van onrijpe wezens om te vernietigen. Het schijnbare vernietigingswerk
heeft echter tot gevolg dat goddelijke kracht niet altijd wordt erkend
als oersubstantie van de schepping. Het heeft tot gevolg dat aan de almacht
van God getwijfeld wordt, het heeft tot gevolg dat men het ontstaan van
deze scheppingswerken zuiver aards tracht te verklaren, dat men de scheppende
kracht van een wezenlijke Godheid probeert te loochenen en deze kracht
graag zou willen vervangen door de aan de mens geloofwaardig schijnende
oernatuurkracht, die onafhankelijk is van een bestaand Wezen en in zichzelf
bepalend is. Elke bouw volgens plan van het gehele scheppingswerk zou
dan echter op losse schroeven komen te staan indien een Wezen, dat onovertrefbaar
is en het alomvattend begrip van Almacht, Liefde en Wijsheid, bestreden
wordt.
Amen |