Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.1514
11 juli 1940

Onfeilbaarheid - Kerkelijke geboden

U hecht te veel belang aan de onfeilbaarheid van het hoofd van de kerk, en dat is van u een geweldige dwaling. Want het was niet Gods plan dat de kerk door mensen eigenmachtig gevormd werd, volgens de wil van die mensen. Want alles wat voor het handhaven en het verbreiden van Zijn leer goed was, heeft Jezus Christus op aarde Zijn discipelen zelf uiteen gezet. Hij heeft de verbreiding van Zijn leer afhankelijk gemaakt van de wil van ieder apart, haar wel of niet aan te nemen. Hij gaf nauwkeurige richtlijnen aan, die geldig waren voor ieder die Zijn leer wilde aanhangen. En het zijn deze beloften die afhankelijk werden gesteld van het vervullen van dat, wat Jezus door Zijn onderrichtingen van de mensen verlangde. Hij liet altijd de vrije wil van de mensen onaangetast. Uit eigen beweging, zonder uiterlijke dwang, moest de mens beslissen en zo Gods wil vervullen, en Hij beloofde daarvoor het eeuwige leven. Met de woorden: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven, Ik ben het ware middel en de vervulling, wie in Mij gelooft die heeft het eeuwige leven", vroeg Hij dus alleen te geloven aan Hem en Zijn woord. Zijn liefde wil geven, iets onvoorstelbaar heerlijks, het eeuwige leven. Daartoe heeft Hij alleen het geloof en de wil van de mensen nodig. Het is echter niet Zijn wil, de mensen, die zich al in een gebonden toestand bevinden, nog met nieuwe zonden te belasten.

Wie werkelijk in Jezus en Zijn woord gelooft, die zal door Hem ook van zijn ketenen bevrijd worden. Wie echter niet gelooft, die is door zijn staat van gekluisterd zijn reeds genoeg gestraft, want hij moet daarin nog ondenkbare tijden vertoeven. Wie de tien geboden, die God zelf aan de mensen gegeven heeft, negeert, wie er zich tegen verzet, die zondigt, dat wil zeggen hij verweert zich tegen God, die de Liefde zelf is, omdat hij dan tegen het gebod van de liefde in handelt. Hij doet dan niets om zich uit zijn toestand te bevrijden, maar alles om die te verergeren. Want de vervulling van de geboden der liefde is het enige verlossingsmiddel, het handelen in strijd daarmee is echter juist het tegendeel.

De leer van de onfeilbaarheid van het hoofd van de kerk echter, werd voor de mensen tot een nieuwe wetgever inzoverre, dat daardoor de tien geboden, die door God gegeven zijn, met nog andere vermeerderd werden. Dat dus de nieuwe geboden zich als het ware bij de geboden van God aansloten en het niet vervullen ervan eveneens als zonde bestempeld werd, net zoals het handelen tegen de geboden in, die God zelf gegeven heeft. En dit is een dwaling met een verschrikkelijke uitwerking. Want nu belasten de mensen zich met geheel onbelangrijke, maar tot plicht opgelegde handelingen, die echter met het gebod van de liefde tot God en de naasten totaal niets te maken hebben. Hun gehele aandacht geldt alleen nog maar het onderhouden van deze geboden en het vrij worden van zogenaamde zonden. Dit is dan meestal hun gehele ziele arbeid, dat zij er op letten de door mensen gegeven geboden na te komen, of om voor de zogenaamde schuld van de overtreding te boeten. Maar om de vreselijke slavernij van hun ziel, die alleen door de liefde kan worden opgeheven, denken zij niet. Als deze door de mensen toegevoegde geboden nodig geweest waren, dan had Jezus Christus ze zeker zelf op de aarde wel gegeven en Zijn discipelen het vervullen ervan meteen in het begin gepreekt.

Maar de mensen probeerden de leer van Christus eigenmachtig te verbeteren en zij schrokken er niet voor terug de goddelijke toestemming daartoe vanuit henzelf te verlenen, doordat zij zichzelf door de heilige geest als verlicht beschouwden en nu in een toestand, die daar nog ver van verwijderd was, voorschriften uitvaardigden die niet met Gods wil konden overeenkomen, omdat ze het verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de geboden, door God gegeven, aanzienlijk verkleinden. En dit door het feit, dat aan deze nieuw gegeven geboden nu de grootste aandacht werd geschonken, zo groot, dat de mensheid deze geboden voortaan helemaal mechanisch nakomt en meent de leer van Christus na te leven, als ze de haar opgelegde plichten vervult. Nu is ieder waarlijk verlicht mens door God uitgekozen aan deze wantoestanden een halt toe te roepen, dat wil zeggen: ze bloot te leggen. Nooit echter heeft God hen verlicht, die deze geboden uitvaardigden of goedkeurden.

De onfeilbaarheid van het hoofd van de kerk is een verwrongen beeld van de uitstorting van de heilige geest. Wie onder de invloed van de heilige geest stond, zal altijd het verkeerde van deze wetgeving hebben ingezien. Maar wereldlijk-kerkelijke macht verhinderde hen steeds het rechtzetten van deze dwaling, die zulke verstrekkende gevolgen had. Want deze geboden werden niet vanuit een geest van liefde geboren. Het ging er de wetgevers minder om de worstelende zielen hun arbeid voor de uiteindelijke vrijwording te verlichten, maar het motief van het ontstaan van deze geboden was de zucht, de eigen macht te vergroten en de wil de mensen in een bepaalde afhankelijke positie te brengen, daar tegelijkertijd het niet nakomen van die geboden als zware zonde werd beschouwd. Ware dienaren van God hebben steeds deze misstand ingezien en er tegen willen optreden. Maar de leer van de onfeilbaarheid van het hoofd van de kerk is al te diep geworteld, dan dat ze makkelijk uitgeroeid zou kunnen worden. Er zich van vrijmaken kan alleen nog hij, die de zuivere waarheid zoekt en die God zelf erom vraagt, dat hij de innerlijke verlichting van geest verkrijgt.

Amen