BD.1508
6 juli 1940
Crisis - Gewelddadig voortijdig beëindigen - Natuurcatastrofe
De mensheid gaat een crisis tegemoet, die zorgwekkend is.
Want er bestaat het grootste gevaar, als ze niet als zodanig wordt onderkend
en het hoofd wordt geboden. Slechts zeer weinig mensen kunnen zich indenken,
hoe ontzaglijk de uitwerking is van het geestelijk lage niveau, ook op
de vormgeving van het aardoppervlak.
Het is onbegrijpelijk, zolang de mens niet weet welke taken ook de hele
natuur heeft in het positieve ontwikkelingsproces van al het geestelijke.
Elk wezen moet uit God kracht ontvangen. Dus wordt deze kracht ook in
alles geleid, wat als scheppingswerk voor de mensen zichtbaar is. Dit
is in eerste instantie alleen al nodig voor het behoud van datgene, wat
God heeft geschapen. Maar de eigenlijke taak is, dat het geestelijke zich
verenigt en dus door de vermeerdering in zich een hogere graad van rijpheid
bereikt.
Deze aaneensluiting gebeurt op een natuurlijke wijze. Dat wil zeggen de
goddelijke wil bepaalt dat de afzonderlijke wezenlijkheden zich met andere
moeten verbinden, doordat Hij al Zijn scheppingen hun bestemming heeft
toegewezen, die nu ook moet worden nagekomen, omdat de wezenlijkheden
gedwongen zijn datgene te doen, wat God hun als taak heeft gesteld. Maar
het stadium van de vrije wil is voor deze, zich nog in gekluisterde toestand
bevindende wezens, een groot gevaar in zoverre, dat de mensen hun wil
kunnen gebruiken op een manier die God tegenwerkt en dat ze nu de gebonden
wezens in grote nood brengen, doordat ze de nog niet voltooide gang in
een vorm voortijdig beëindigen. Ze bevrijden dus het wezen wel uit
de vorm van dat ogenblik, maar dit heeft nog niet de graad van rijpheid
bereikt, die vereist is voor de volgende vorm.
Dus is het nu niet gebonden geestelijke in zekere zin ontheven van zijn
werk, dat het voorheen moest verrichten. Het kan de volgende vorm nog
niet bewonen en moet dus gedwongen werkeloos zijn, wat voor het wezen
een pijnlijke toestand is. Want nu is zijn ontwikkelingsgang geremd. Er
is een stilstand ontstaan, die het wezen eigenmachtig niet kan opheffen.
Het moet nu ontzettend worstelen om weer in een nieuwe vorm te worden
ingelijfd. En dit worstelen geschiedt op een manier, dat het dat wezenlijke,
dat zich nog in de vorm bevindt, geweldig in het nauw brengt, dat wil
zeggen het aanzet om vlugger te werken. Het niet gebonden geestelijke
brengt dus zijn drang om te werken over op het nog gekluisterde geestelijke
en dit is nu buitengewoon actief, wat op onnatuurlijke wijze, dat wil
zeggen in vergroot werkzaam zijn, tot uitdrukking komt.
Dit is dus schijnbaar een onregelmatigheid, een afwijken of een verandering
van de bestaande natuurwetten. Maar het is toch in overeenstemming met
de goddelijke wil, daar de verkeerde wil van de mens er zelf de aanleiding
toe is en de dus in hun ontwikkelingsgang gehinderde wezenlijkheden de
terechte compensatie moet worden toegekend. Maar de uitwerking van deze
vergrote werkzaamheid zal voor de mens weer voelbaar zijn en wel op een
manier, die hem minder bevalt.
Wat oorspronkelijk was bestemd de geestelijke wezenheden lang verblijf
te verlenen, zal nu door de vergrote werkzaamheid op ongewone tijd het
geestelijke in zich vrijgegeven. Natuurverschijnselen, die in zekere zin
in strijd zijn met de wet, zullen dus buitengewone gevolgen hebben. Dit
zijn de catastrofen, die in de natuur zijn veroorzaakt, die weliswaar
niet rechtstreeks van de wil van de mens afhangen, maar indirect toch
de gevolgen zijn van de verkeerde wil.
Als nu de geestestoestand van de mensen zo laag is, dat ze geen enkele
verbinding hebben met God, dat ze noch hun taak op aarde inzien, noch
de zin en het doel van de schepping onderkennen, noch de positieve ontwikkelingsgang
van alle wezenlijkheden en hun eigen eindeloos lange weg over de aarde
beseffen, dan schrikken ze er ook niet voor terug eigenmachtig in te grijpen
in deze schepping, die een andere zin heeft dan de uitbuiting door mensenhand.
En dit ingrijpen, dat ontzettende uitwerkingen heeft, juist op die vroegtijdig
vrij wordende wezens, heeft nu onafwendbare gevolgen, die redelijkerwijs
weer door de mensen moeten worden gedragen, ofschoon het hun niet begrijpelijk
wil voorkomen, dat zij de eigenlijke oorzaak zijn van die verwoestende
catastrofen, juist door hun verkeerde wil, die tegen God is gericht.
En de aarde heeft nu een dergelijke gewelddadige vrijwording van het geestelijke
te verwachten. En door de handelwijze van de mensheid wordt dit proces
versneld. Het gewelddadig vrij geworden geestelijke dringt aan tot steeds
meer levendige bedrijvigheid, zowel aan de buitenkant van de aarde alsook
aan de binnenkant. En deze activiteiten worden niet door God geremd, daar
de mens zelf onrechtmatig heeft ingegrepen en dus een door God aan het
wezen in liefde verleende belichaming beëindigde tegen Gods wil.
Al het geestelijke, dat onrechtvaardigheid heeft te verduren, mag zich
recht verschaffen. Dus zijn de catastrofen, ofschoon helemaal in strijd
schijnend met de natuurwet, in overeenstemming met Zijn wil. Ze moeten
dus als door God gezonden worden erkend en beoordeeld. Doch de mensen,
die leven volgens Gods wil, die hun wil aan de goddelijke wil onderwerpen
en dus goed onderricht zijn door Gods liefde, almacht en wijsheid, kunnen
elke zending van boven kalm onder ogen zien.
Al betekent de catastrofe hun lichamelijke einde, ze zullen op aarde niets
verliezen, maar Gods heerlijkheden worden voor hen zichtbaar en ze zullen
hun Schepper lof en dank zingen tot in alle eeuwigheid.
Amen |