BD.1482 Vergeving van zonden - Onfeilbaarheid - Handelingen volgens een schema De vermeende daad van de vergeving van zonden is alleen maar het zinnebeeld van datgene, wat de Heer op aarde heeft geleerd. Het is helemaal niet nodig aan een vorm te voldoen, want de vergeving van de zonden is alleen afhankelijk van in hoeverre de mens zich tegenover God schuldig voelt over zijn zonden en hij Hem dit in innig tweegesprek bekent en van Hem erbarmen en vergeving van zijn schuld afsmeekt. De vorm is weer alleen maar een gevaar voor de ziel, want er wordt een handeling werktuiglijk uitgevoerd, die veel te innerlijk is of zijn moet, om naar buiten toe herkenbaar gemaakt te mogen worden. Het openlijk bekennen van de zonden is een daad, die tot oppervlakkigheid kan leiden, doordat de mens zich als het ware aansluit bij een op een bepaalde tijd vastgestelde handeling, zonder innerlijk zo tegenover God te staan, dat het bekennen van zijn zondenschuld voor hem een behoefte is. Alles, wat u ter wille van uw zielenheil doet, moet levend zijn. En een dergelijke ceremonie kan gemakkelijk een dode handeling worden, want niet alle mensen zijn tegelijkertijd zo doordrongen van God, dat ze zich tegenover Hem blootgeven met al hun zwakheid en zondenschuld. Dit is echter voorwaarde voor de vergeving van de zonden en alle uiterlijke handelingen vormen slechts het zinnebeeld van datgene, wat overeenstemt met Gods wil, maar niet de vervulling van de goddelijke wil. Wanneer nu de geest uit God u wijst op het gevaar, waarin u zichzelf begeeft, dan moet u zich niet verzetten, maar uw hemelse Vader van harte dankbaar zijn, dat Hij u terecht wijst. Want u verspilt veel energie aan het nakomen van uiterlijke vormen, die u zou moeten richten op de innerlijke vooruitgang. Een innige gedachte in liefdevolle overgave, levert u een oneindig grotere mate van genade op, dan het ijverig naleven van de geboden van de kerk, die zonder Gods toestemming aan de mensen werden gegeven. De verdedigers van deze leren verschuilen zich weer achter een menselijk ontstane leer van de onfeilbaarheid van het hoofd van de kerk in geestelijke verordeningen. Alles, wat de mens wordt aangeboden van boven, is zuiverste waarheid. God maakt echter door Zijn toezendingen van boven alleen Zijn wil bekend, maar nooit zal Hij de mensen overreden of hen door dwangmaatregelen ertoe willen brengen Zijn wil op te volgen. Want dit is volkomen in strijd met de uit goddelijke liefde en wijsheid voortgekomen wet van het vrij worden van het wezen door eigen wil. Een van menselijke zijde uitgevaardigd gebod is een inbreuk op goddelijke verordeningen. Nooit ofte nimmer zullen zulke geboden door God worden goedgekeurd, die de mens gedwongen tot daden aanzetten, ofschoon de eigen wil officieel als voorwaarde wordt gesteld. Maar de wil van de mens laat zich niet volgens een schema tot werkzaamheid ontplooien, want dan is hij niet meer vrij, maar al gebonden door de wil van diegene, die door zulke geboden de mens bepaalde tijden voorschrijft, waarin de mens dus wordt gevraagd zijn plicht te vervullen. Het is een erg grote menselijke dwaling, die het ontspruitende plantje van het innerlijke verlangen naar God dreigt te verstikken, als niet het werkzaam zijn in liefde van een mens bijzonder actief wordt en nu de verlichting van de geest hem plotseling tot inzicht doet komen van de eigenlijke wil van God. Dan pas zal hij zich vrij kunnen maken van een leer, die door menselijk toedoen al aanmerkelijk afwijkt van de leer, die Christus zelf op aarde aan de mensen heeft gegeven. De mens zal meestal trachten zijn plicht te vervullen en dat is het grootste gevaar voor de ziel. Want ze streeft niet bewust naar volmaaktheid, omdat ze zich gelegen laat liggen aan de uitvoering van een plan dat haar in zekere zin wordt voorgelegd. En door de voorbereiding, die van menselijke zijde werd getroffen, verwaarloost ze haar eigen arbeid aan de ziel en is ze toch van mening, een leven te leiden dat God de Heer welgevallig is. Amen |