BD.1380
10 april 1940
Ondraaglijke nood
Nog een geruime tijd en er gaat een bijna ondraaglijke nood
over de aarde. Dit is het begin van een tijdvak, waarin de mens zich weer
meer van zijn eigenlijke bestemming bewust wordt. Want deze nood laat
hem de weg naar God vinden, maar laat hem ook bij Hem vertoeven in toekomstige
tijden. En deze nood zal zich uiten in heel verschillende vorm, maar steeds
zullen hogere krachten de oorzaak zijn. De mens zal dus nooit in staat
zijn uit eigen kracht de nood af te wenden of te verminderen. En dus vinden
de mensen de weg naar God daardoor eerder dan voorheen. En de Heer brengt
de mens Zijn woord over, opdat hij in deze tijd een houvast zal hebben,
opdat hij door dit woord zal worden gesterkt en er voor zichzelf kracht
uit haalt voor de tijd van de zware beproevingen.
En weer moet worden gezegd, dat alleen daar, waar het goddelijke woord
in ontvangst wordt genomen, waar het licht uit de hemel schijnt, er ook
een duidelijk merkbare verlichting van de aardse nood te zien is. De mens
zal voor zichzelf zijn toestand van lijden kunnen verkleinen, als zijn
wil gericht is op God. Dit is de voornaamste en uiteindelijke reden, dat
God een dergelijke nood over de aarde laat gaan. En er zal geen land van
verschoond blijven. Alle mensen zullen leed moeten doorstaan, omdat de
zin en het doel van het lijden de terugkeer naar God is; omdat de gedachten,
die God hebben losgelaten, zich weer op Hem moeten richten.
Maar de Heer belooft Zijn bescherming aan diegenen, die Hem liefhebben.
En als het geloof aan deze belofte sterk is, komt de mens niet beschadigd
aan lichaam en ziel uit alle ellende tevoorschijn. De Vader in de hemel zelf bekommert zich om dit kind. En Hij leidt het door alle gevaren heen.
Het is nu duidelijk zichtbaar, dat alleen het zich naar God keren redding
brengt uit de ergste nood. Maar niet alle mensen onderwerpen zich aan
de wil van God. Niet alle mensen trekken de consequenties en verkleinen
de afstand tot God. Hun wil is veelmeer in versterkte mate gericht op
het terug verkrijgen van aardse goederen en het herstellen van de oude
toestand waarin ze leefden.
En dus heeft de grote nood die mensen geen verandering van hun denken
gebracht. Het verlangen naar materie, naar het kwaad, is beduidend sterker
geworden. De gedachte aan God is echter minimaal of helemaal uitgeschakeld.
Zulke mensen kennis te willen laten maken met het woord Gods is zonder
succes. Ze kunnen niet anders van de vergankelijkheid van aards bezit
worden overtuigd. En waar het totale verval van gehele landstreken dit
niet duidelijk genoeg tot hen kon laten doordringen, is elke aanwijzing
tevergeefs.
De hang naar de materie is groter en zal op aarde nauwelijks kunnen worden
overwonnen. Maar wederom kan het verlangen hiernaar niet tegelijkertijd
een verlangen naar God en Zijn woord teweegbrengen. Bijgevolg zal de mens
afwijzend staan tegenover dit laatste. En deze toestand is heel wat troostelozer
dan tevoren, omdat ook het laatste hulpmiddel heeft gefaald en de mens
niet in zijn vrije wil belemmerd kan worden. Dit zijn de zielen, die de
satan geheel in zijn macht heeft. Alleen het gebed voor zulke mensen kan
een veranderende invloed uitoefenen, voor zover diepe liefde voor die
ongelukkige mensen hen graag uit de nood van de ziel wil bevrijden.
Amen |