BD.1083
5 september 1939
Godshuizen
Als vaste plaatsen om God te vereren, hebt u mensen u gebouwen
geschapen die niet erg stroken met de wil van de Heer. Daardoor is de
eigenlijke verering van God in het hart van de mens tot een minimum gedaald.
Er wordt heel wat meer waarde gehecht aan uiterlijkheden in speciaal daarvoor
gebouwde ruimten, dan aan de innerlijke omgang van de mens met de hemelse
Vader.
Nochtans moet deze alleen ten grondslag liggen aan alle Gods verering.
Aan iedere handeling met vertoon van praal ontbreekt de diepe innerlijkheid.
Wat echter ook begrijpelijk is, want daarbij is de mens te zeer met al
de aardse materie verbonden dan dat hij zich waarlijk eenvoudig en innig
met de hemels Vader zou kunnen verbinden. Waar dus een zichtbare uitbeelding
iets geestelijks duidelijk moet maken, bestaat steeds het gevaar dat al
het zichtbare de aandacht krijgt, daarentegen het geestelijke veronachtzaamd
wordt.
De mens kan eigenlijk pas tot innerlijke rust, tot vergeestelijking komen,
als al het waarneembare, dat binnenkomt door 's mensen zintuigen volledig
wordt uitgeschakeld. Ieder mens moet voortdurend worstelen en op z'n hoede
zijn dat aardse verlangens en wereldse gedachten niet de overhand krijgen.
Want in gelijke mate als die gedachten de overhand krijgen, neemt de wil
tot het geestelijke af. En het is dan uiterst moeilijk weer in contact
met het geestelijke te komen.
Daarom is het begrijpelijk dat alle ceremoniën, alle handelingen
die in zekere zin de mens iets geestelijks moeten duidelijk maken, juist
het meest geschikt zijn de mens op het uiterlijke gericht en oppervlakkig
te laten worden. Zoekt de mens uit innerlijke drang zichzelf te vergeestelijken,
dan zal het hem duidelijk worden hoe volhardend hij tegen alle invloeden
van buitenaf moet strijden. Hoe hij steeds weer proberen moet alles om
zich heen uit te schakelen, om zich geheel en al aan het "zuiver
geestelijke" over te kunnen geven. En dat alles is niet mogelijk
op plaatsen waar veel mensen samen zijn en waar vastgestelde handelingen
plaats vinden die de grootste aandacht van de kant van de mensen opeisen,
echter juist omgekeerd de aandacht afleiden van dat wat alleen belangrijk
is voor God.
De mens moet niet denken dat het hem tot zonde gerekend wordt als hij
al deze uiterlijkheden niet nakomt. Wat door God gewaardeerd wordt is
alleen de diepte van het geloof, de graad van liefde en de onbeperkte
overgave van het aardse kind aan zijn hemelse Vader. En wie zich daar
ijverig mee bezighoudt, die hoeft het oordeel van de Vader niet te vrezen.
Want hij handelt dan zoals het de Vader welgevallig is en zoekt in alles
de "kern" en niet slechts de schil.
God slaat geen acht op volmaakte handelingen die toch alleen maar uiterlijk
begaan worden, de kern van de zaak echter niet raken. Want tot de verinnerlijking
van het gemoed behoort een altijddurend zich verbinden met de goddelijke
Heer en Heiland Jezus Christus. De vastgestelde tijden voor de verering
van God zijn in de verste verte niet voldoende om tot rijpheid van de
ziel te komen. Het mensenkind moet veelmeer ieder uur van de dag God de
Heer zijn liefde, verering en zijn dank betuigen, het moet voortdurend
naar het "vrij worden van de geest" streven.
Maar daartoe zijn voorgeschreven plechtigheden waarlijk niet geschikt,
want die laten het menselijke gemoed eerder onverschillig worden omdat
de mens ten onrechte meent de wil van God vervuld te hebben. En dat is
vanwege de geestelijke stilstand of zelfs achteruitgang buitengewoon betreurenswaardig,
omdat de mens ieder uur moet benutten om aan zichzelf en zijn ziel te
arbeiden - met als doel de volmaaktheid.
Amen |