Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

Mattheüs 25, 31-40

31 Als nu de Mensenzoon komen zal in Zijn heerlijkheid, en alle heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon Zijner heerlijkheid;

32 en alle volken zullen vóór Hem vergaderd worden, en Hij zal hen van elkaar scheiden, gelijk een herder de schapen scheidt van de bokken;

33 en Hij zal de schapen stellen aan Zijn rechterhand, en de bokken aan Zijn linkerhand.

34 Dan zal de Koning zeggen tot degenen, die aan Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het rijk, dat u bereid is van het begin der wereld.

35 Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij gespijsd; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik ben een vreemdeling geweest, en gij hebt Mij geherbergd;

36 Ik ben naakt geweest, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik ben gevangen geweest, en gij zijt tot Mij gekomen.

37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien, en hebben U gespijsd, of dorstig, en hebben U te drinken gegeven?

38 Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien, en U geherbergd, of naakt, en hebben U gekleed?

39 Wanneer hebben wij U ziek of gevangen gezien, en zijn tot U gekomen?

40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar, Ik zeg u: Wat gij gedaan hebt aan één van deze mijne minste broeders, dat hebt gij Mij gedaan.