BD.9022
22 juli 1965
Nog meer over de voormens
U hoeft u maar tot Mij te wenden met het verzoek, u opheldering
te verschaffen en Ik zal niet aarzelen u deze te geven. U weet niet dat
er voor de scheppingsdaad eindeloze tijden nodig waren, want u meet met
uw huidig begrip van tijd, terwijl de scheppingsdaad eeuwigheden vereiste,
die u zich verstandelijk niet voor kan stellen. En daarom bent u ook geïnformeerd
als u het leven van de preadamieten aanneemt als ver voor de mens zijnde,
die als echt mens werd erkend door het zelfbewustzijn, het verstand en
de vrije wil. Maar dat sluit niet uit dat deze mensen op de hoogte waren
van de voormensen, dat ze dus van hun bestaan afwisten, maar dit als er
lang aan voorafgaand aanduidden.
Maar dat was pas na de zondeval, toen Ik lichtwezens van boven tussen
de mensen zond, die hun ook opheldering gaven over de weg tevoren door
alle scheppingen heen. Daarvoor echter was hun iedere kennis daarover
vreemd en dus hadden ze ook geen voorkennis van die op mensen lijkende
wezens, omdat - waar er ook maar mensen geschapen werden, deze wezens
ook waren uitgestorven. Omdat echter het bevolken met mensen slechts langzaam
in zijn werk ging, beantwoordend aan de voltooide oergeesten, strekte
het scheppingsproces zich uit over eindeloze tijden. En zo was ook de
aarde niet tegelijkertijd overal bevolkt door mensen, daarentegen stierven
de preadamieten pas uit toen het scheppingswerk "mens" tevoorschijn
trad.
De voormensen hebben dus niet tegelijkertijd met de mens samen geleefd,
maar pas op een ander tijdstip is de mens geschapen, want ook de aarde
was heel verschillend gevormd en ze had dit anders zijn ook nodig omdat
ook de oergeesten zich verschillend ontwikkeld hadden, wat voor u, mensen
nog niet echt duidelijk is. Het is niet zo, dat er ineens mensen op de
aarde geschapen werden, maar het is allemaal op zo'n manier gebeurd, dat
men van een schepping in perioden kan spreken. En iedere periode had zulke
wezens voortgebracht, voor dan als laatste scheppingswerk de mens met
zelfbewustzijn, verstand en vrije wil in het leven trad.
Wanneer Ik nu de uitdrukking "terzelfder tijd" gebruik, wil
Ik daarmee zeggen in dezelfde scheppingsperiode, die echter zo lang is
dat ze niet met getallen is weer te geven, dat echter die voormensen de
eigenlijke mensen zijn voorafgegaan omdat er bij Mij geen tijdsbegrip
is - en voor Mij duizend jaar zijn als een dag. De hele scheppingsdaad
heeft zo'n lange tijd gevergd, dat de mensen de tijdsduur niet meer bepalen
kunnen, maar dat ene kan niet geloochend worden, dat zich alles van de
materie af aan, door de stenen- en plantenwereld, door het dierenrijk
tot aan de mens ontwikkeld heeft, dat Ik echter steeds weer voor de zieledeeltjes
die verder ontwikkeld waren, ook een nieuwe uiterlijke vorm geschapen
heb. De uitdrukking: ze hebben zich ontwikkeld tot het volgende wezen,
betreft dus alleen de ontwikkeling van de ziel, maar iedere uiterlijke
vorm was een nieuwe schepping, die steeds verging als ze aan haar doel
geheel en al beantwoord had, om welke reden dus ook weer veel wezens verdwenen
zijn, toen tenslotte de mensen het leven binnentraden die zelf scheppen
en vormen konden volgens hun wil.
Derhalve, de mensen leefden niet in de zelfde tijd samen met de voormensen,
wat echter niet uitsluit dat ze in dezelfde tijd op aarde leefden, alleen
wat hun plaats betreft, waren ze zo ver uit elkaar, dat ze niets van hen
afwisten, daar de tijd nog niet rijp was dat de mens er de juiste levensvoorwaarden
aantrof die hij nodig had. Alleen dit ene moet duidelijk gemaakt worden,
dat de aarde niet in dezelfde tijd bewoond werd door mensen met 'n volle
verantwoordelijkheid, maar dezen pas lange tijd later kwamen, terwijl
de voormensen daar voorkwamen waar de ontwikkeling van de aarde nog niet
zo ver was voortgeschreden.
Het is moeilijk u, mensen een beeld uiteen te zetten hoe het hele scheppingsproces
zich heeft afgespeeld, want enerzijds kan u zich noch de tijdsduur voorstellen
waarin dit werk plaatsvond en anderzijds kan u zich niet de onmetelijke
ruimte voorstellen, die bevolkt moest worden met de zielenpartikeltjes
van de gevallen oergeesten. En daar was zo'n grote verscheidenheid voor
nodig, die alleen mijn denken tot stand bracht, zodat Ik alles als kleinste
scheppingswerk voor me zag en het tegelijkertijd ook als een volbracht
werk ontstond, dat de scheppingen steeds grotere vormen aannamen waarin
de zielenpartikeltjes rijper moesten worden, zodat het wemelde van scheppingen
van allerlei aard - waarvan Ik elke daar plaatste waar haar mogelijkheden
om rijper te worden werden gegeven.
En zo was de voormens een schepping die Ik steeds daar inzette waar het
nog te komen menselijk geslacht te verwachten was, dat eens de aarde in
bezit zou nemen om zijn voltooiingproces te beëindigen. Dat nu de
aarde wat de tijd betreft overal dezelfde omstandigheden kon aantonen,
werd door mijn veelzijdige wil om te vormen terzijde geschoven. En er
zijn ook nu nog uitgestrekte landstreken waar geen mens bestaan kan omdat
hem de voorwaarden om in leven te blijven mankeren, waarvoor Ik ook mijn
reden heb. Maar dit ene staat vast, dat de uiterlijke vorm van de mens
een daad van mijn liefde is geweest, dat Ik de mens als mijn evenbeeld
geschapen heb en dat hij ook naar zijn ziel tot mijn evenbeeld moet worden,
wat echter bij die voormensen niet het geval geweest is, zij zich dus
ook niet tot die mens konden ontwikkelen die hij nu is - om het even of
hij de rijpheid van ziel bereikt of niet.
En als nu de gedachte zich van u meester maakt, dat Ik u in dwaling laat
verdergaan, dan moet u steeds bedenken dat u zichzelf door uw verstand
een verkeerde voorstelling maakt en dat daarom: omdat het verstand makkelijk
kan ingrijpen als de verbinding met Mij niet vast tot stand is gebracht.
Ik echter probeer steeds ook schijnbare tegenstrijdigheden op te helderen,
want u moet zo onderwezen worden zoals het met de waarheid overeenkomt.
De langzame positieve ontwikkeling gaf de mensen vaak het idee dat deze
ontwikkeling puur lichamelijk - dus de uiterlijke vorm betreffend - te
verstaan was. Toch was steeds alleen de ontwikkeling van de ziel bedoeld,
het opstijgen van de zielensubstanties in ieder apart scheppingswerk. En
zo heeft mijn scheppingswerk ontelbare uiterlijke vormen omvat, die wel
groepsgewijs als dezelfde scheppingen waren te beschouwen, maar ook dan
nog uit zo oneindig veel afdelingen bestonden, waarin elk weer van de
ander afweek, maar zich steeds op dezelfde manier herhaalde, zodat van
een verdere ontwikkeling vanuit zichzelf geen sprake kon zijn.
Doch met de toenemende rijpheid van de zielensubstanties ontstonden steeds
weer nieuwe uiterlijke vormen, die pas met het scheppingswerk "mens"
waren afgesloten, dit echter nu de laatste opgave op aarde te vervullen
had, zichzelf te vergeestelijken - zich te vormen tot het schepsel dat
het was in het allereerste begin - om dan de gang over de aarde af te
kunnen sluiten en weer terug te keren naar Mij van wie het was uitgegaan.
Dat al die eerdere scheppingen tot deze verandering moesten bijdragen,
was voor Mij een bovenmate gelukkig makend proces, dat eens tot succes
moest leiden.
Maar een mens, die slechts in staat is te denken binnen zekere grenzen,
daarvan in kennis te stellen, is alleen maar in beperkte mate mogelijk,
ofschoon hij het in de staat van licht ineens begrijpen kan hoe alles
samenhangt, welk doel elke uiterlijke vorm had. Maar voor het aardse leven
is het voldoende als hij zoveel licht verkrijgt om het terugvoeringsproces
slechts bij benadering te begrijpen, opdat hij ook zijn medemensen een
zwak beeld uiteen kan zetten over de zin en het doel van de schepping.
En de wil van ieder afzonderlijk is beslissend hoe deze zelf in mijn eeuwige
heilsplan binnendringt, dat steeds alleen het gelukzalig worden van mijn
schepselen tot doel heeft.
Amen |