BD.9006
2 juli 1965
Waarom moeten wij boeten voor de zonde van Adam?
Al uw vragen missen grond, zodra u de zuivere waarheid wordt
gegeven, want deze is erg makkelijk te begrijpen wanneer ze u maar op
de juiste wijze wordt aangeboden. U weet dat de afval van Mij plaats vond
in de staat van het helderste inzicht. Dus waren ook alle wezens even
verantwoordelijk voor hun afval. Ze waren niet door de wil van de tegenstander
gedwongen tegen Mij in opstand te komen, veeleer was het een eigen aangelegenheid
van ieder persoonlijk. Het was de vrije wil, die hen zondig liet worden,
die dus ten tijde van de afval nog niet verzwakt was door mijn tegenstander,
die, omdat ze het zelfbeschikkingsrecht bezaten, nog vrij kon beslissen
en dus bewust voor de tegenstander koos.
Nu echter had deze macht over zijn aanhang en die macht ontrukte Ik hem
doordat Ik de schepping liet ontstaan, om er voor te zorgen dat de kracht
die door de afval niet meer in staat was werkzaam te zijn, op een andere
manier kon werken. Dus nu had de tegenstander niets gewonnen door zijn
aanhang en, hij mocht pas dan weer zijn macht laten gelden, als het wezen
in het stadium als mens het zelfbewustzijn weer verkregen had. En dit recht
moest Ik hem laten, om welke reden hij dit nu ook op deze wezens kon beproeven.
En hij heeft het ook gedaan met alle list en gemeenheid. Hij verstond
de kunst de eerste mensen weer het geloof in mijn woord te ontnemen, dat
hun een eeuwig leven beloofde wanneer ze aan mijn lichte gebod gevolg
gaven. In deze mens Adam was nu een buitengewoon sterke geest belichaamd,
wiens val de tegenstander met gemak weer bewerkstelligde. Lag het nu niet
voor de hand dat geen geest hem zou hebben weerstaan die in dezelfde verleidingskunsten
van mijn tegenstander zou zijn beland?
Dus het gaat er niet om dat de nakomelingen voor de zonde van de eerste
mensen moeten boeten, maar het gaat daarom dat Ik - wanneer de eerste
mens uit liefde voor Mij aan deze verzoeking weerstand zou hebben geboden
- uit barmhartigheid hetzelfde gedaan zou hebben wat later de mens Jezus
deed, dat Hij het werk van verzoening volbracht uit liefde, dat Ik genoegen
zou hebben genomen met de sterkte van de weerstand van een mens die zich
aan Mij overgaf en de aanstraling van Mij uit weer mogelijk maakte. En
ter wille van diens liefde zou Ik de schuld in het zand hebben geschreven
en voor allen zou de weg over de aarde als mens alleen hebben gediend
om de liefde tot Mij, tot de hoogste gloed te ontplooien. Zo echter heeft mijn tegenstander zijn macht over de eerste mensen bewezen en zich dus
ook niet het recht laten afnemen nu bij iedere mens zijn verleidingskunsten
aan te wenden, wat Ik hem ook niet kan ontnemen als gevolg van het feit,
dat de wezens hem eens vrijwillig in de diepte volgden.
U kunt dus niet zeggen, dat deze mensen nu moeten boeten voor de zonde
van hun voorvaderen, veeleer stond het ieder mens steeds vrij, zich waar
te maken bij verzoekingen. En hij zal daartoe ook van Mij uit de kracht
ontvangen, want deze wil zegen Ik en Ik zal zo iemand nooit aan mijn tegenstander
overlaten. Maar de eerste mensen konden hun nakomelingen een makkelijkere
weg over de aarde verschaffen. Doch omdat zij gefaald hebben, was het
nu ook niet mogelijk die voor de verzoekingen van de tegenstander te beschermen,
tenzij ze er Mij om gevraagd hebben dat Ik zelf hen onder mijn hoede kon
nemen en dan ook hun weg over de aarde een lichtere geweest zou zijn,
wat ook het geval was bij die oergeesten die zich openstelden voor de
onderrichtingen door de lichtwereld - en over welke mijn tegenstander
niet meer de volle macht had. Dat dus die mensen steeds een lichtere weg
hadden over de aarde, dat ze niet aan de verzoekingen van mijn tegenstander
ten prooi vielen - dat hij hen niet geheel in zijn macht hield, is een
teken daarvan, dat Ik iedere ziel geholpen heb en steeds nog help, die
minder belast het aardse leven begint en wiens wil zich al aan Mij heeft
overgegeven, dat Ik dus niet zonder onderscheid de zielen bedenk met genade
en kracht, om de weg die hen terugvoert te voleindigen.
Steeds echter moet Ik zeggen dat de eerste mensen door hun falen de hele
weg die hen terugvoert, verzwaard hebben, die heel wat lichter zou zijn
geweest als de sterkste eens gevallen geest zich verweerd zou hebben en mijn licht gebod vervuld, wanneer hij mijn woorden meer geloofd had, die
hem een eeuwig leven beloofden en hij door zijn weerstand de macht gebroken
zou hebben, die de tegenstander dan ook niet meer op zijn aanhang zou
hebben kunnen uitoefenen, want deze overwinning zou zijn uitwerking hebben
gehad op alle gevallen geesten.
Amen |