BD.8989
5 juni 1965
Natuurcatastrofe voor het einde
Naar al mijn schepselen gaat mijn liefdevolle zorg uit, die
zich steeds weer uit door mijn toespreken. Want Ik wil dat de weg naar
Mij voor hen gemakkelijk wordt. Ik wil dat mijn Wil hun in alle duidelijkheid
wordt voorgehouden, aan welke ze - wanneer zij er ernstig naar streven
- gevolg zullen geven en dus niet alleen toehoorders zijn, maar uitvoerders
van mijn woord. En mijn liefde strekt zich ook uit naar die mensen, die
nog ver van Mij af staan. Die Ik niet rechtstreeks kan toespreken, maar
die Ik ook niet wil verliezen. Die Ik niet wil afstaan aan mijn tegenstander,
die hen onherroepelijk weer naar beneden trekt, de diepte in. En omwille
van hen laat Ik nog een groot gericht over de aarde komen, waarop Ik al
lange tijd heb gewezen. Ik doe nog een laatste poging voor het einde,
dat spoedig daarna zal volgen.
Ik openbaar me duidelijk, zonder echter de mensen te dwingen tot geloof.
En al hebben de natuurkrachten ook nog zo'n hevige uitwerking, steeds
zal slechts een deel der mensen daar mijn duidelijke uitingen in herkennen,
terwijl de meeste ook dan nog een God en Schepper loochenen, met als motivatie
dat een God, die alles heeft geschapen, Zijn eigen werken niet vernietigt.
En ze kunnen niet worden gedwongen anders te denken. En hun valt het lot
ten deel weer opnieuw te worden gekluisterd in de scheppingen van de nieuwe
aarde.
Maar de weinigen, die in de komende catastrofe Mij zelf en mijn stem herkennen,
zal Ik bijstaan in alle aardse noden. En Ik zal proberen hun geloof te
versterken, zodat ze niet verloren gaan op het einde, of Ik zal ze nog
tevoren wegroepen naar het rijk hierna. Want mijn liefde gaat uit naar
elke ziel om haar terug te winnen, om ze een hernieuwde gang door de scheppingen
van de aarde te besparen. En Ik denk eraan, dat u nog onder de wet van
tijd en ruimte staat, dat het voor u een ondenkbaar lange tijd betekent,
waarin u weer in een ongelukkige toestand verblijft, tot u weer het stadium
van mens zult bereiken, waarin u dan weliswaar weer in de toestand van
het zelfbewustzijn het gevoel voor tijd en ruimte zult hebben, maar tevoren
toch onnoemelijk zult moeten lijden.
Wanneer de mensheid door die natuurcatastrofe wordt getroffen, zal ze
wel stijf staan van ontzetting over de grootte en omvang van het gebeuren.
En angst zal de achterop geraakte mensen bevangen, dat deze gebeurtenis
zich zou kunnen herhalen en dat geen land veilig is er niet ook door getroffen
te worden. En toch zullen slechts weinig mensen Mij zelf daarin willen
herkennen en hun leven veranderen. Want het merendeel is ongelovig en
ziet er alleen een natuurgebeuren in, dat nu eenmaal groter is dan alle
voorgaande, dat op de koop toe moet worden genomen, ongeacht of het veel
slachtoffers eiste. En het einde, dat voor hen buitengewoon belangrijk
en met verstrekkende gevolgen zal zijn, zal hen ook niet geloofwaardig
kunnen worden gemaakt. Want ze zijn veeleer geneigd het natuurgebeuren
te zien als samenhangend met de menselijke proefnemingen om in het heelal
binnen te dringen, maar ze zullen er geen goddelijke Macht of Kracht in
zien, die ze loochenen, omdat ze in de duisternis van geest al zo verstrikt
zijn, dat het voor dezen onmogelijk is anders te gaan denken. En toch
is dit natuurgebeuren het laatste teken voor het einde, dat allen te denken
zou moeten geven.
En Ik volg met mijn liefde ook al mijn schepselen, die niet helemaal afwijzend
zijn en er ook over na zullen denken wat Ik ermee beoog en die alles zien
als een spreken tot diegenen, die mijn zachte stem niet herkenden en daarom
luider moeten worden toegesproken. Want tot aan het einde toe tracht Ik
nog iedere ziel te winnen, opdat ze de weg naar Mij zal vinden en zich
aan Mij zal overgeven. En waarlijk, mijn liefde zal ze vastpakken en ze
zal gered zijn voor tijd en eeuwigheid.
Amen |