BD.8962
14 april 1965
"Beproef de geesten of ze van God zijn" - Eerste
brief van Johannes, 4: 1-3
De wil van de mens moet vrij blijven, hij kan noch tot aannemen
noch tot afwijzen worden gedwongen, want dit is wet van de goddelijke
ordening. Maar het erkennen van datgene wat u door mijn grote liefde en
genade wordt aangeboden, zal voor u steeds mogelijk zijn en daarom zou
u niet voorbarig aan iets moeten voorbijgaan en dat prijsgeven, alleen
maar omdat het bestaande dwaling blootlegt en u een waarheidsgetrouwe
opheldering verschaft. Overweeg dit ene: dat u alleen maar iets beters
wordt geboden, dat u negatieve gedachten zult moeten laten vallen die
u een verkeerd beeld van Mij geven, denk eraan dat steeds alleen maar
iets wordt gecorrigeerd wat zich niet met mijn volmaaktheid in overeenstemming
laat brengen, overweeg verder dat geen slechte geest aan het werk kan
zijn die u over Jezus en Zijn verlossingswerk uitsluitsel verschaft, wees
er ook op bedacht dat er niets onveranderd blijft, zoals het eens van
Mij is uitgegaan, omdat er geen mens bestaat die al volmaakt is en daarom
ieder mens ook kan dwalen of zich vergissen, maar dat Ik, wanneer er een
dwaling is binnengeslopen, deze steeds weer moet rechtzetten om u weer
in de zuivere waarheid te leiden.
Wanneer u, mensen dus aan de ophelderingen over Jezus Christus en Zijn
verlossingswerk ziet dat er alleen maar een goede geest aan het werk kan
zijn en wanneer u nu onophoudelijk ervan in kennis zult worden gesteld
dat Ik u van heel in het begin in alle volmaaktheid buiten Mij zelf heb
geplaatst, wanneer Ik u de scheppingsdaad steeds alleen zo voor ogen stel
dat u niet aan mijn volmaaktheid hoeft te twijfelen, dan heb Ik daar ook mijn reden voor gehad die aan de grote dwaling het hoofd moet bieden die
al alteveel mensen hebben aangenomen. Dus moest Ik deze weerleggen en
Mij een opnamevat kiezen (Bertha Dudde) dat u te allen tijde zult kunnen
beproeven op zijn geloofwaardigheid, door de opheldering over Jezus en diens verlossingswerk, over motivering en betekenis ervan. En waarlijk,
alleen Ik zelf kon u aanspreken, alleen Ik zelf kon u alle samenhang duidelijk
maken en u het bewijs geven dat u door Mij werd aangesproken.
Maar waarom zou u nu de opheldering over de dwaling niet aan willen nemen,
die toch duidelijk voor de hand ligt? Want Ik spreek mezelf niet tegen,
maar duidelijke tegenspraak is voor ieder in te zien die ernstig nadenkt
over mijn Wezen. Maar wanneer u de zuivere waarheid wordt aangeboden,
dan worden voor u ook andere vragen opgelost die noodgedwongen op een
verkeerde gedachte moesten volgen, zoals deze: Waarom gaf Ik me zoveel
moeite het (zogenaamd) door "Mij zelf in de zonde gestorte"
geestelijke uit die ongelukkige staat te helpen? En waarom dus wil Ik
u naar de volmaaktheid leiden, wanneer Ik zelf niet volmaakt ben, wat
hieruit volgt dat u Mij beziet met menselijke zwakheden behept, een constatering
die nooit van Mij uitging en die daarom is aan te merken als satanische
invloed.
Ik kan niet vaak genoeg tegen deze dwaalleer, dat er in Mij tegenstellingen
bestaan, opkomen, maar die u als vanzelfsprekend hebt aangenomen, juist
omdat u als mens u niets volmaakts zult kunnen voorstellen. De hele scheppingsdaad
zou zich zonder liefde en wijsheid hebben afgespeeld en toch waren liefde
en wijsheid bepalend. Maar met mijn liefde en wijsheid is het niet in
overeenstemming te brengen, dat Ik mijn schepselen geschapen heb met kwade
aandriften omdat dan niet van een "zonde tegen Mij" kan worden
gesproken, maar deze zonde heeft plaatsgevonden en bestond in het "afwijzen
van de kracht van mijn liefde". Vanwege deze zonde gaat het wezen
de verschrikkelijke gang door de schepping en deze zonde wordt weer alleen
daardoor ongedaan gemaakt, dat de mens in vrije wil weer de aanstraling
van Mij uit begeert. Deze zonde van het afwijzen van de kracht van mijn
liefde, had ook de verduistering van de geest tot gevolg, waarin het wezen
voor de nu uit mijn tegenstander voortgekomen slechte eigenschappen, ontvankelijk
was. Zijn wezen was dus veranderd in het tegenovergestelde en moet al
deze kwalijke eigenschappen gedurende zijn gang over de aarde kwijt raken,
waarbij Ik hem behulpzaam ben op elke manier.
Doch voor het delgen van de grote zonde van het afwijzen van de kracht
van mijn liefde is het verlossingswerk van Jezus Christus vereist. Ze
kan niet door het wezen zelf worden afgelost, omdat ze plaats vond in
de staat van het helderste inzicht, in de staat van volmaaktheid, die
het wezen zou moeten hebben weerhouden, de zonde echter al de inwerking
van de tegenstander is geweest, die als eerste mijn liefde heeft afgewezen
en nu in deze gesteldheid al het kwade uit zich naar buiten voortbracht
en op de wezens die zich vrijwillig aan hem overgaven overdroeg, en dus
met hem neerstortten in de diepte.
Wat hebt u eraan wanneer Ik u voortdurend over mijn eindeloze liefde spreek, die het eens "aan zichzelf te danken zou hebben" dat u gevallen
bent? Deze grenzenloze liefde kan alleen maar een hoogst volmaakt Wezen
hebben en Dit tracht er ook voor te zorgen, u de vroegere volmaaktheid
weer terug te geven, die u vrijwillig had weggegeven. Zo zal Ik steeds
en altijd weer tegen verkeerde leerstellingen opkomen, om u het geloof
terug te geven in mijn volmaaktheid, opdat Ik ook uw hele liefde verwerf,
die de oerstaat weer tot stand moet brengen in welke u uit Mij bent voortgekomen.
Amen |