BD.8898 God zelf volbracht het verlossingswerk Toen mijn menselijk omhulsel de eeuwige Godheid moest omhullen, was de nood op aarde zo groot geworden dat alleen God zelf de mensen hulp kon brengen, en dit zodanig, dat Hij de aarde als mens betrad om strijd te leveren tegen hem die schuldig was aan de ellendige toestand waarin de mensen zich bevonden. En die mens moest voldoen aan alle vereisten van het mens zijn in overeenstemming met de natuur. In hem moest een ziel van boven zich belichamen, opdat de eeuwige Godheid in die ziel verblijfplaats vond, zonder met Haar volheid van licht en kracht deze mens te verteren. Want ze moest in een sfeer werkzaam zijn die met haar Oerwezen overeenstemde. Ze kon alleen in een vat verblijven dat zonder zonden was, maar dat anderzijds ook het vermogen had te kunnen lijden, omdat er een ontzaglijke zondeschuld moest worden afgelost om de mensheid te verlossen. En zo volbracht God zelf het werk van verlossing. Want Hij was de Liefde zelf, die zich in Mij als menselijk omhulsel verborg, en zo ging Ik de zware kruisweg om mijn gevallen broeders te helpen. Er was alleen maar die ene oplossing: dat een engel, een niet gevallen wezen, zich aanbood om in een menselijk omhulsel de weg over de aarde te gaan. Dat deze engel een werk van de grootste liefde zou volbrengen, dat hij de eeuwige Liefde de ruimte bood die door haar nu volledig vervuld werd, zodat de Liefde zelf het offer bracht. Dat de Liefde zelf de onmetelijke schuld op zich nam om tegenover de gerechtigheid Gods de boete te doen, die alleen God zelf als de eeuwige Liefde kon volbrengen, omdat ze anders voor eeuwig niet was uit te wissen door de zondige mensheid zelf. Ik heb dus als mens een strijd gevoerd tegen hem die u gevangen hield. Ik heb deze strijd met het wapen van de liefde gevoerd, waartegen mijn tegenstander machteloos is. Ik onderrichtte de liefde, leefde de mensen een leven in liefde voor, bewees hun de macht van de liefde en bekroonde dit werk met mijn kruisdood, die Ik onschuldig heb ondergaan en onder vreselijke pijnen ben Ik gestorven aan het kruis. Een dergelijk werk kon alleen de liefde volbrengen, die dus in Mij was en Mij als mens de kracht gaf onmetelijk te lijden. Maar Ik leed voor mijn gevallen broeders. Ik wilde het lichtrijk voor hen openen en Ik wilde ook diegenen, die al gestorven waren vóór mijn kruisdood, verlossing brengen van hun schuld. Want voor hen allen was de poort gesloten, die Ik pas openmaakte door mijn verlossingswerk. Maar daar Mij als mens de liefde volledig vervulde, daar Ik in zekere zin zelf liefde geworden ben, dus in Mij zelf alleen de liefde was, kon Ik zo ook van Mij zelf zeggen dat God in Mij was, dat Ik zelf de Godheid had opgenomen en dat bijgevolg ieder mens die Mij zag, de Vader moest zien. Want Ik en de Vader is Een geworden. Hij werd mens en Ik werd God en zal dat blijven tot in alle eeuwigheid. Want God is de Liefde en deze vervulde het wezen van de mens Jezus helemaal. En daar Ik voor de mensen een zichtbare God wilde zijn, heb Ik het omhulsel van de mens Jezus daarvoor uitgekozen, die zich door Mij geheel liet doorstralen. En nu werd Ik in Hem een zichtbare God voor iedere ziel. Want eertijds zijn de wezens van Mij afgevallen, omdat ze niet in staat waren Mij te zien. In mijn oerkracht en mijn oerlicht kon Ik nooit worden aanschouwd door de wezens die uit Mij waren voortgekomen. Maar Ik heb rekening gehouden met het verlangen van mijn schepselen. Ik ben in Jezus voor u een zichtbare God geworden, die u nu kunt zien van aangezicht tot aangezicht. Amen |