BD.8888
28 november 1964
Het proces van de uitwisseling van liefdekracht
Toen Ik u het leven gaf, was dit een onvergelijkbaar gelukkigstemmende
scheppingsdaad, zowel voor Mij als ook voor het uit Mij zelf buiten Mij
geplaatste wezen, dat eveneens deelnam aan uw schepping. Deze gebeurtenis
was een uitwisseling van liefdekracht. Mijn eindeloze liefde doorstroomde
het eerste wezen. De kracht moest zich hoe dan ook uiten. En deze uitingen
van kracht waren wezens, die precies zo geaard waren als Ik zelf en ook
als hij die de krachtstroom van mijn liefde in ontvangst had genomen.
Ze konden ook niet anders zijn, daar de liefde de oerkracht is en de liefde
nu eenmaal alleen het hoogst volmaakte kan uitstralen.
Dit wordt voor u pas begrijpelijk, wanneer u weet dat mijn oerwezen liefde,
wijsheid en almacht is en de almacht nooit toelaat dat de liefde ooit
iets gebrekkigs zou kunnen voortbrengen, zoals anderzijds door de wijsheid
en de almacht de liefde tot een uiterst weggeven wordt aangezet. Dus alle
vereisten zijn aanwezig voor het scheppen van iets wat hoogst volmaakt
is.
U allen bent van God uitgegaan. Weet u wat dat betekent? Dat u door het
Volmaaktste werd uitgestraald en dat u maar één doel had:
mijn liefde te beantwoorden, wat u ook eeuwige tijden gedaan hebt toen
u uw liefde aanhoudend naar Mij terugzond.
Juist deze ontwikkelingsgang was wat gelukkig maakte, wat u net zo ervoer
als Ik zelf. De uitwisseling van ons vurig verlangen naar liefde werd
in onvoorstelbare mate verwezenlijkt. U nam steeds weer de weg naar mijn
hart en het geluk van onze vereniging was onmetelijk, omdat mijn liefdekracht
u steeds weer doorstraalde.
Maar voor u die als mens op deze aarde vertoeft, kwam er aan deze gelukzaligheid
eens een einde, toen u zich afsloot voor de toestraling van mijn liefde
en van Mij afviel. Maar u was geenszins zonder licht dat u daarom in de
diepte verdwaalde. U had het volle bewustzijn aan wie u deze stroom van
liefde te danken had, die u eeuwigheden lang gelukkig maakte.
Maar hij die betrokken was bij uw schepping, wilde Mij zien. Maar dit
was totaal onmogelijk, omdat Ik voor geen door Mij geschapen wezens zichtbaar
was en ben. Hij zag zichzelf in zijn pracht en luister en eiste van zijn
wezens de volledige erkenning als god en heer. Dus verloren deze wezens
hun licht, hun volmaaktheid, want ze wezen het licht van de eeuwigheid
af. De uitwisseling van liefdelicht en kracht had nu voor deze wezens
opgehouden, maar wat ook ophield was dat de wezens onbegrensd gelukzalig
waren.
En weer was het mijn oneindige liefde, mijn wijsheid en mijn almacht,
die nu scheppingen liet ontstaan om dit in de diepte gevallene weer omhoog
te trekken, om het weer licht te laten toestralen, dat nu weer vrijwillig
moet worden aangenomen. En daarom verblijft het wezen eindeloos lange
tijd in de duisternis, wanneer het er niet toe kan besluiten zich vrijwillig
open te stellen.
Maar dat het wezen - eens mijn lichtdrager, die in ongekende mate gelukzalig
is geweest - nu veranderd was tot mijn tegenpool, is zo'n geweldig
gebeuren, dat niemand daar begrip voor zal kunnen opbrengen. Want hij
had de grootste gelukzaligheid genoten en die in vrije wil weggegeven.
Hij is van de hoogste hoogte neergestort in de diepste diepte en is in
zijn wezen totaal tegengesteld geworden en boosaardig.
Maar nooit zou Ik het kwaad hebben kunnen scheppen, want hij kwam in stralende
volheid van licht uit Mij voort, evenals ook alle door onze kracht en
wil ontstane wezens. Maar terwille van de vergoddelijking van de geschapen
wezens liet Ik deze afdwalingen toe en ging niet tegen de vrije wil in
toen de wezens zich van Mij afkeerden. Want eens zal Ik bereiken, dat
alles zich weer voor Mij zal openstellen om de toestraling van mijn liefde
te ontvangen. En dan zal het ook weer onbeperkt gelukzalig zijn, zoals
het was in het allereerste begin.
Amen |