BD.8883
18 - 20 november 1964
Bij de vraag: Waar is het kwade van uitgegaan? (voortzetting
van BD.8882)
Wat u ook mag terneer drukken, kom met al uw zorgen naar Mij.
Want Ik alleen kan u helpen en Ik zal u ook helpen, zodra u zich aan Mij
toevertrouwt. Maar Ik verlang van u een vast geloof in de waarheid van
datgene, wat u door mijn geest verneemt. Want pas de sterkte van uw geloof
stelt u in staat Mij onvoorwaardelijk te vertrouwen, dat Ik u niets anders
dan de zuivere waarheid kan aanbieden. Maar als u de waarheid hebt ingezien,
dan is het ook uw plicht ze te verbreiden. Want niets is gevaarlijker
dan een dwaling te dulden, die onvermijdelijk een grotere dwaling als
gevolg heeft. Want de dwaling is het middel van de tegenstander om u naar
beneden in de duisternis te trekken.
Ik echter wil, dat de zuivere waarheid ingang vindt, en geef mijn dienaren
de opdracht om op te komen voor deze, door hen ingeziene waarheid, om
dus iedere dwaling uit te roeien, want alleen de waarheid leidt naar de
voleinding. En de waarheid is en blijft: dat u allen uit mijn liefde bent
voortgekomen en daarom ook in alle volmaaktheid; dat u zelf echter uit
de ordening bent getreden en bijgevolg zondig werd. Steeds weer zeg Ik
u, dat mijn tegenstander, die eens als mijn evenbeeld was geplaatst als
hoogste lichtgeest, door zijn afval van Mij pas de zonde in de wereld
heeft gebracht. Dat dus Lucifer, die als mijn evenbeeld met gelijke scheppingsmacht
was uitgerust, op grond van deze macht de zonde uit zichzelf heeft voortgebracht.
Dat de zonde tevoren in geen enkel wezen aanwezig was en het daarom absoluut
onjuist is, dat Ik zelf in Mij louter tegenstellingen zou hebben. Dan
zou Ik niet volmaakt zijn en zou Ik ook nimmer het volmaakte hebben kunnen
scheppen.
Juist zoals Ik alleen het goede, het goddelijke in Mij had, net zoals
de liefde het voornaamste principe was, precies zo had Lucifer na zijn
zondeval het kwade in zich. Alles in zijn wezen veranderde totaal, hij
werd oerslecht, was door zijn haat gedreven, zijn wezen was alleen maar
leugen en helemaal van de waarheid afgekeerd. Maar nooit ofte nimmer kunt
u in Mij leugen én waarheid, duisternis én licht, haat én
liefde, dus al het tegengestelde aannemen, want dat zou niet overeenstemmen
met een volmaakt Wezen, wiens oersubstantie liefde is. Al deze eigenschappen
kleven wel mensen aan, en dit zijn de gevolgen van het afwijzen van de
kracht van mijn liefde.
Wanneer Ik een wezen volmaakt geschapen heb, dan betekent dit, dat het
geheel en al in mijn eeuwige ordening verkeert en het zou deze ordening
voor eeuwig niet omver hebben hoeven te gooien. Maar er was een tweede
macht aan het werk, die in dezelfde mate haar kracht negatief gebruikte
en deze negatieve kracht ook op wezens overdroeg die zijn afgevallen,
die dus de aanstraling van mijn liefde afwezen en zich daardoor bij die
macht schaarden, die alle slechte eigenschappen overdroeg op deze wezens.
Dat alles was het gevolg van de afval van Mij, die Lucifer ten laste gelegd
moet worden, want in Mij is waarlijk niets tegenstrijdigs aanwezig, daar
Ik anders geen God van liefde genoemd zou kunnen worden, als haat reeds
in Mij verankerd zou zijn; Ik ook geen God van waarheid zou zijn, als
leugen zich tegelijkertijd in Mij bevond.
U mensen moet toch helder denken, u spreekt iets uit wat niet met het
beeld overeenkomt, dat Ik van eeuwigheid af ben en blijven zal: Een hoogst
volmaakt Wezen, dat in alle volmaaktheid werken en scheppen kon, dat geen
onvolmaaktheden in zich heeft, wiens liefde geen einde heeft en ook naar
de gevallen wezens zal uitgaan tot in alle eeuwigheid. Dat mijn tegenstander,
die eveneens machtig was, zijn macht zo misbruiken zou om zodoende een
wereld te scheppen die tegenstrijdig was aan de wereld van zuivere geesten,
dat kon hij wel, omdat zijn vrije wil alle eigenschappen nastreefde, die
in strijd waren met mijn volmaakte Wezen, en hij dan al deze eigenschappen
overdroeg op het leger van afgevallen geesten.
Waar Ik zelf dus pure waarheid ben, daar zet hij de leugen tegenover.
Waar Ik liefde schonk, daar bracht hij haat voort. Waar Ik licht gaf,
daar verspreidde hij duisternis. Hij zette alle goede eigenschappen, die
in het goddelijke verankerd waren, om in slechte, en zijn invloed was
des te sterker, hoe meer de wezens zich tegen de straling van mijn liefde
verzetten. Uit hem kwam al het slechte voort en de mensen zijn min of
meer met zijn erfelijke kwalen belast. De hele aardse wereld is een wereld
van weerstand tegen Mij, die mijn oneindige liefde echter eenmaal breken
zal. Want dit ene moet u weten, dat Lucifer eens het gelukzaligste wezen
was, in alle volmaaktheid geschapen en ook eindeloze tijden in deze gelukzaligheid
verbleef. Dat hij echter, toen hij de kracht van mijn liefde afwees, uit
eigen beweging het kwade geschapen heeft krachtens zijn macht, en hij
nu tot mijn tegenpool geworden is.
En allen die hem volgden, namen zijn slechte eigenschappen over en boden
Mij tegenstand. En het afwijzen van de kracht van mijn liefde had tot
gevolg dat zij zich verhardden, tot materiële schepping werden omgevormd
en een eindeloos lange gang door de schepping moesten gaan, om nu als
mens te strijden tegen alle niet-goddelijke eigenschappen, die door Lucifer
op de gevallen wezens werden overgedragen. En nu komt het er op aan of
zij de aanstraling van liefde vrijwillig weer aannemen. Want mijn liefde
is almachtig en ze zal eenmaal bereiken, dat ieder wezen zich openstelt
en mijn liefde begeren zal, dan echter ook tot het gelukzaligste wezens
behoort, dat nu ook zijn doel bereikt heeft, mijn kind te zijn geworden
en nooit meer van Mij weg zal gaan, dat het zich weer met Mij verenigd
heeft en weer volmaakt is, zoals het was vanaf het allereerste begin.
Amen |