BD.8880
8 november 1964
Het afwijzen van de liefdeskracht was de "zonde"
Wanneer u van boven wordt aangesproken, is dit een teken van mijn nooit eindigende liefde, die zich ontfermt over de mensen en hen te hulp wil komen. En deze liefde gaat alsmaar naar u uit, want u maakt ook deel van Mij uit, ofschoon u in vrije wil mijn tegenstander in de diepte bent gevolgd. Maar uw oerwezen is liefde en Ik rust niet eerder tot u zich weer geheel heeft veranderd tot uw oerwezen. En wordt u nu van boven aangesproken, dan zult u ook aan mijn aanspraak herkennen, dat er alleen een goede kracht aan het werk kan zijn. Want steeds doe Ik mijn best u tot liefde op te voeden en u te wijzen op Jezus Christus en Zijn verlossingswerk, omdat u dan de juiste weg gaat, die een verandering nog op deze aarde tot gevolg heeft.
U zult dus niet mogen twijfelen aan de herkomst van datgene wat u van boven toekomt. De inhoud ervan kan niet anders dan goed zijn en dus moet het vrij zijn van dwaling. Want de eeuwige Waarheid zelf onderricht u en op haar zult u volledig kunnen vertrouwen, dat ze u geen verkeerde leerstellingen zal aanbieden. Maar in de eindtijd is deze verzekering hard nodig, want zelfs mijn lichtdragers wil men helemaal aan het twijfelen brengen over de waarachtigheid van hun boodschappen. Maar het moet voor u voldoende zijn te weten dat Ik zelf mijn lichtdragers bescherm tegen dwaling. Want wie anders kan u de garantie geven voor de zuivere waarheid dan alleen Ik zelf, die van ieder de wil en het verlangen naar de waarheid ken?
En steeds weer zeg Ik u dat het werkzaam zijn van de tegenstander geheel in het bijzonder u geldt, die het licht wilt verbreiden. Hij wil dit verhinderen en daarom grijpt hij naar alle middelen om twijfel te zaaien in de harten van de mensen over de waarachtigheid van deze ontvangsten. Maar ook mijn inwerken zal steeds duidelijker zichtbaar worden. Ik zal steeds duidelijker de dwaling belichten waarin hij u al heeft gedrongen. Want zijn doel is u verre te houden van de waarheid, maar het zal hem niet lukken bij diegenen die ernstig de waarheid begeren. En dus moet ieder serieus bij zichzelf nagaan of hij naar de zuivere waarheid verlangt. Dan kan hij niet meer om de tuin worden geleid, dan zal hij deze zelf inzien en zich bevrijden van dwaling.
Het moment van het scheppen was zowel voor Mij als voor mijn lichtdrager een daad van onvergelijkbare gelukzaligheid. Want de voortbrengselen van zijn wil en mijn liefdeskracht waren zo buitengewoon heerlijk gevormd, dat ze ons beiden onuitsprekelijk gelukkig maakten en de liefde van de lichtdrager voor Mij steeds helderder ontvlamde. Want in hen was dezelfde kracht om te scheppen voorhanden. Ze konden ervan genieten en eveneens werkzaam zijn in het scheppen van geestelijke scheppingen, waardoor ze hun gelukzaligheid tot in het oneindige konden vergroten.
Wanneer Ik er dus van uitga dat het deze geschapen wezens aan niets ontbrak, dat ze allen als mijn evenbeelden buiten Mij werden geplaatst en dat ze zolang scheppend en vormend bezig konden zijn als ze door het licht van mijn liefde werden doorstraald, dan moet het u ook duidelijk zijn dat hun activiteit schade leed toen ze deze toevoer van kracht afweerden. Ze verloren daardoor hun licht, hun inzicht, zodat hun denken in de war raakte en ze dus niet meer in staat waren te scheppen. Ze verhardden, maar waren toch door Mij eens uitgestraalde kracht, die Ik daarom omvormde tot scheppingen van de meest verschillende soort.
Dit gebeuren is u al zo vaak beschreven en u zult dit als de zuiverste waarheid kunnen aannemen. U zult zonder bezwaar kunnen aannemen, dat alleen het afwijzen van mijn liefdeskracht de zonde was tegen Mij, daar het helderste licht in hen werd ontstoken, waarin ze zich geheel en al van de draagwijdte van hun opstand bewust waren. Daarom zal Ik ook elke voorstelling als onjuist belichten, dat Ik zowel de lichtdrager alsook de gevallen wezens heb voorbeschikt of aangezet tot deze afval. De wezens waren allen in mijn wil werkzaam tot aan de tijd dat ze de stroom van mijn liefdeskracht afweerden. Maar toen vond ook de verharding van de geestelijke substantie plaats. En mijn kracht, die Ik eens als wezens heb uitgestraald, moest nu op een andere manier werkzaam worden. Dat gebeurde door het uiteen doen vallen van de substantie in kleine en hele kleine partikeltjes en hieruit ontstond dus de schepping. Toen pas moest het wezenlijke strijden tegen allerlei weerstanden, want het moest deze overwinnen om zich weer positief te ontwikkelen.
De werkzaamheid van de wezens die niet waren gevallen bestond uit het gebruiken van de kracht die uit Mij naar hen toestroomde. Maar deze wezens bevonden zich in een staat van het helderste licht, dus inzicht, wat daarom niet anders dan in mijn wil door de wezens werd gebruikt. Zolang het wezen Mij dus trouw bleef, werkte en schiep het in mijn wil. Toen het zich van Mij afwendde, verloor het de kracht om te scheppen en te vormen. Het verhardde en bleef werkeloos, wat toen het ontstaan van de scheppingen tot gevolg had. Ik was wel sinds eeuwigheid op de hoogte van de afval van Lucifer en de wezens, en Ik hinderde hem niet vanwege zijn vrije wil. Maar toch was Ik er niet bij betrokken, omdat Ik de lichtdrager - Lucifer - dezelfde macht had verleend, die Ik hem ook niet beknotte. Hij kon dus uit zichzelf alles doen en laten. En zo was het hem ook mogelijk, ook de wezens aan te zetten zich tegen Mij te keren, om als het ware een tweede wereld te scheppen, een wereld vol weerstand tegen Mij.
Maar dit alles was alleen maar mogelijk, doordat hij - en naderhand ook zijn aanhang - zich voor de krachtstroom van mijn liefde afsloot. En zo is het afwijzen van mijn liefdeskracht de eigenlijke zonde, want hij was tegen Mij zelf gericht. Want de wezens hadden het volste inzicht dat ze eens hun oorsprong hadden in Mij. Dat het denkvermogen van de wezens zich uitte in een wil die volledig tegenovergesteld aan Mij was, dat deze iets voortbracht dat volledig tegengesteld was aan God, had niet in Mij zijn oorsprong. Maar het afwijzen van mijn liefdeskracht had deze verkeerd gerichte wil als gevolg, omdat het verduistering van geest, geestelijke blindheid betekende.
Nu werd Lucifer mijn tegenpool, die alle slechte gedachten, waarvan hij zelf de veroorzaker was, op de wezens kon overdragen. Want vanaf het moment dat ze Mij bewust de liefde opzegden, had hij volledig macht over deze wezens. En hij behield die tot Ik de schepping liet ontstaan om hen aan zijn macht te ontrukken en het proces van de terugkeer op gang te brengen. Maar nu moesten deze wezens een weg van kwellingen gaan, zolang, tot ze dan als mens in het stadium van het zelfbewustzijn en de vrije wil, al hun verkeerde gedachten afwerpen, hun wil weer geheel veranderen en zich volledig kunnen vergoddelijken. Dus moeten ze het satanische afleggen en in vrije wil naar het goddelijke streven.
Alleen dat al bewijst dat het kwade niet uit Mij kan zijn voortgekomen. Anders kon Ik niet goddelijk worden genoemd, waaronder alleen het goede is te verstaan. Er kan dus niet licht en duisternis, niet liefde en haat tegelijk zijn. Kortom, al die tegenstellingen heb Ik niet in Mij. De vrije wil kon wel besluiten voor Mij of mijn tegenstander. Deze was echter al slecht, toen hij mijn tegenstander werd. Hij had dan ook alles voortgebracht wat tegen Mij gericht was. Hij was een macht als Ik zelf, alleen had hij een oorsprong, een begin.
Dit is de ergste misleiding die mijn tegenstander toepaste: u te laten geloven, in Mij ook de herkomst van al het slechte te zien. En daarom maak Ik u er steeds weer op attent, dat dit de eigenlijke zonde is geweest: het afwijzen van mijn liefdeskracht, omdat daardoor de toestand van verwarring over de wezens is gekomen. De toestand, waarin ze elk werkzaam zijn naar mijn wil weigerden en daarom als uiteengevallen gekluisterd werden in scheppingen van allerlei aard. Want het is wet van eeuwigheid, dat door Mij uitgestraalde kracht werkzaam moet worden, dat er in vrije wil weer om deze kracht moet worden gevraagd, om de ommekeer terug tot een volmaakt wezen mogelijk te maken.
Dat deze gedachten, die in het gevallene zijn gelegd, in Lucifer hun oorsprong hebben en daarom hiertegen moet worden gestreden in de tijd van de belichaming als mens, is door mijn liefde een proces geworden, dat uit "schepselen" van God, ware "kinderen" moet opleveren. En zo werkt Lucifer ongewild aan dit proces van terugvoering. Ik voorzag dit wel sinds eeuwigheid, maar Ik zelf heb hem nooit tot mijn tegenstander bestemd, want ook hij was een vrij wezen dat in alle volmaaktheid uit Mij is voortgekomen.
Amen |