BD.8835
2 augustus 1964
Over het "spreken in tongen"
U zult in alle waarheid uw medemensen moeten onderrichten.
En daarom zult u eerst de waarheid zelf van Mij in ontvangst moeten nemen.
En steeds weer zeg Ik u, dat u met de waarheid helder licht ontvangt,
dat het niet donker blijft in u, dat u voor alles zijn verklaring zult
kunnen vinden en u zo dus opheldering wordt gegeven over de verschillende
"gaven van de geest", die u ook zelf zult kunnen vaststellen
bij diegenen, die in het bezit ervan zijn. Want u zult buitengewone vermogens
moeten toegeven, wanneer een mens de gave van ziekengenezing heeft. U
zult ook de gave om te voorspellen niet kunnen ontkennen, zoals ook een
buitengewoon weten u duidelijk zal zijn. Allemaal dingen, waarover de
mens anders niet beschikt. Krachten, die zich in een mens uiten en die
niet kunnen worden geloochend, als goddelijk werkzaam zijn tot heil der
zielen. Maar u vraagt Mij in het bijzonder naar de gave van het "spreken
in tongen".
Er is u van Mij uit al een eenvoudige verklaring toegekomen, dat deze
gave een bijzonder teken is van de innigste band met Mij, maar zo uitgelegd,
dat Ik door een mens spreek, de volkeren van verschillende naties aanspreek
en dat deze hem in hun moedertaal horen, zodat ieder mens meent: hij spreekt
tot hen in hun taal en dat deze gave een zo duidelijk teken van mijn werkzaam
zijn is, zoals het geweest is bij "het uitgieten van de geest"
over mijn discipelen. Alle aanwezigen verstonden het toch in hun moedertaal.
Ze spraken dus in "vreemde tongen", maar niet, dat een mens
een voor u onbegrijpelijke taal uitkraamt en nu gelooft vervuld te zijn
met mijn geest.
Dit is een algehele verdraaiing van de schrift, waarin wel gesproken wordt
over het gelukzalige gevoel van de innerlijke band met Mij, die de mensen
tot lofprijzing van mijn wezen aanzet, die in alle stilte plaatsvindt,
in een gebed, dat alleen de tong, maar niet de mond uitspreekt. Ik vraag
u heel ernstig, wat een dergelijk gebed, dat de mond in onbegrijpelijke
taal uitspreekt, voor zin zou hebben, wanneer daar een uitleg van iemand
bij hoort. Kan Ik zelf me niet tegenover u mensen uiten, zodat u Mij helder
verstaat? Ik wil u licht geven. Waarom zou Ik me van een vertaler bedienen,
die nu ook eerst door mijn geest moet zijn verlicht, om u een licht te
kunnen geven? Ik ben een duidelijke en ware God en Ik zou waarlijk geen
reden weten om u eerst een wanorde van woorden aan te bieden. Juist deze
voorstelling van het spreken in tongen heeft de mensen ertoe gebracht,
deze gave krampachtig te zoeken. En zo zijn sekten ontstaan, die zich
als aanhangers van een pinkstergemeente aaneensluiten, om juist deze gave,
vanuit het verkeerde inzicht, te verkrijgen.
Wanneer Ik me tegenover de mensen zal uiten, zo geef Ik hen altijd een
licht. Maar Ik bedien me niet van diegenen, die zich verward uiten en
iemand nodig hebben om uit te leggen, die net zo min licht kan verpreiden.
Ik vraag u, wat Mij er wel toe zou bewegen, u in een taal toe te spreken,
die u niet verstaat. U begrijpt de woorden in de schrift verkeerd, voor
zover ze als mijn woord mogen gelden. Want er is ook in deze, aan mijn
evangelie toegevoegde brief, dwaling geschreven. Er zijn woorden aan toegevoegd,
die niet mijn woord waren. En deze legt u voor uzelf nog verkeerd uit
en u zult zodoende geen uitweg meer uit de dwaling vinden. Maar juist
deze woorden vormen de basis leerstellingen van diegenen, die zogenaamd
de "geest van Pinksteren" in zich hebben. En ze brengen de
mensen in verwarring, omdat ze zich niet baseren op de zuivere waarheid,
die Ik zelf naar de aarde stuur, maar er veelmeer vijandig tegenover staan.
Want deze zuivere leer erkennen ze niet en dat moet voor u al een bewijs
zijn, dat ze op valse grondbeginselen hebben gebouwd.
Wie zo vervuld met mijn geest gelooft te zijn, dat hij in "vreemde
tongen" spreekt, moet ook zelf kunnen vertalen en dat in geest en
in waarheid, daar het niet mijn wil is de mensen in verwarring te brengen
in hun geest, maar hun geest te verlichten. En deze vertaling moet dus
overeenstemmen met de geestelijke leer, die Ik van boven naar de aarde
stuur, daar u ze anders zult kunnen verwerpen als dwaling. Licht geef
Ik u allen en voor dit licht zult u zich niet mogen afsluiten. Want de
genadegave, die u van boven wordt aangeboden, is onmetelijk en de dwaling
is eveneens van grote omvang, zodat Ik dus zelf werkzaam moet worden om
u weer licht te verschaffen. En gelukzalig is hij, die het licht aanneemt,
dat hem verlicht.
Amen |