BD.8819
24 juni 1964
Wie gelooft er aan de lange ontwikkelingsgang als wezen over
de aarde?
Sedert uw afval van Mij zijn aeonen jaren voorbijgegaan, een
tijdsbegrip dat voor u onvoorstelbaar is, dat u echter nu zou kunnen beëindigen,
als u de wil hebt, uiteindelijk bij Mij aan te komen. In allerkleinste
partikeltjes opgelost, legde u deze weg af en tevoren moesten voor u al
die scheppingen ontstaan waarvoor oneindige tijden nodig waren, tot de
voormalige oergeest weer samengevoegd was zoals die van Mij is uitgegaan.
Iedere fase van uw ontwikkeling bracht weer ontelbare voorstadia met zich
mee, er kon geen fase worden overgeslagen, iedere bloem, ieder dier, moest
doorlopen worden, want u zou niets kunnen zien wat niet in uw ziel al
gestalte heeft gekregen.
Maar wie gelooft dat? Wie gelooft dat u een eindeloos lange tijd voor
uw bestaan als mens hebt afgelegd en wie trekt daaruit de consequenties:
op de laatste etappe van uw terugkeer in het vaderhuis, Mij de gehele
wil te offeren en eindelijk de lange tijd van zijn ontwikkeling te beëindigen?
Wel zou u dit alles kunnen geloven, dan echter zult u er alles aan doen
om nu de afsluiting - het vrij worden uit de vorm - te bereiken. Doch
wie kan u het tegendeel bewijzen van datgene, wat u rechtstreeks van Mij
verneemt? Wie kan de zin en het doel van het aardse leven anders verklaren?
En waarom schenkt u hem geloof, die het leven als doel in zichzelf doet
voorkomen?
Omdat een geestelijke duisternis u omhult, die het werk is van mijn tegenstander,
die u tot uw afval van Mij heeft aangezet. En deze geestelijke duisternis
kan alleen worden opgeheven doordat Ik u een juiste verklaring geef, maar
het aan u moet overlaten of u haar aanneemt om uw vrije wil te eerbiedigen.
En als Ik u voor de geest stel dat u weer gekluisterd wordt in de vaste
materie, als Ik u daarvoor waarschuwen u aanspoor u te willen bevrijden
uit de laatste keten, dan moet dit u toch mijn liefde voor u bewijzen, die u terug wil winnen. U echter gelooft dit niet. U gelooft veelmeer
aan een totaal vergaan na uw lichamelijke dood. U zult vergaan, maar niet
naar uw geestelijke substantie, maar ieder bewustzijn wordt weer van u
afgenomen, u zelf echter gaat weer de smartelijke weg omhoog van ontwikkeling.
O, als u toch zou willen geloven, als u toch zou willen inzien dat u onvergankelijk
bent en alles weer daar wordt heen geplaatst, waar het volgens de toestand
van rijpheid behoort te zijn; dat u zich zou kunnen vrijmaken van elke
materiële vorm en eindelijk - na eindeloos lange tijd - weer terug zal
kunnen keren in uw vaderhuis; dat u allen in de korte tijd van uw aardse
leven de wil op zult moeten brengen om de laatste afvalstoffen van uw
ziel kwijt te raken. Dan zult u waarlijk niets onbeproefd laten, want
de heerlijkheden die u wachten in het rijk hierna zijn onvergelijkelijk.
Waar haalt u echter de zekerheid vandaan dat met dit leven alles is afgelopen?
Wie kan u daarvoor een bewijs leveren? U plaatst verstandelijk denken
tegenover mijn openbaringen. Uw verstand is echter aan de invloed van mijn tegenstander onderworpen zodra uw wil niet op Mij gericht is. En
vandaar ook die grote geestelijke duisternis, want hij wil u in geestelijke
duisternis houden om u de weg naar Mij niet te laten vinden.
En Ik kan alleen door ongewone gebeurtenissen indruk op u maken, waardoor
u mede schade berokkend wordt. En gezegend hij die dan nog tot het geloof
aan Mij komt, gezegend hij die ernaar verlangt in de waarheid onderwezen
te worden. Ik zal me aan hem openbaren en hem helpen tot inzicht te komen.
Want Ik heb medelijden met al mijn schepselen die zich zouden kunnen bevrijden
van hun ketenen en die de tegenstander nog niet loslaat, omdat ze een
te zwakke wil hebben en zichzelf niet bevrijden kunnen zonder de toevoer
van kracht uit Mij, die Ik hun echter niet kan doen toekomen zolang hun
wil nog van Mij is afgewend.
Amen
|