BD.8806
26 mei 1964
De kennis van de oerschuld is nodig om het verlossingswerk
te begrijpen
U mensen ontbreekt de kennis over de val door de oerzonde. Daarom beschouwt u het verlossingswerk van Jezus Christus ook alleen maar als een verzoeningswerk voor uw menselijke schuld. Ja, u betwist Hem het werk van verlossing omdat, zoals u gelooft, ieder zijn schuld tot de laatste cent betalen moet. Zou het alleen de schuld zijn die u als mens op u geladen heeft, dan zou deze mening te begrijpen zijn. Maar het gaat om de grote oerschuld, om de afval der geesten van Mij. Een schuld die u nooit zou kunnen aflossen en dus ook geenszins ontkend kan worden, die de aanleiding is voor het ontstaan van de gehele materiële schepping en die reden is voor mijn menswording in Jezus.
De aanleiding tot deze afval van Mij was dat de geschapen wezens Mij niet konden zien, en daarom maakte Ik Mij zichtbaar in Jezus. Wie alleen maar de vroegere zondeval van de eerste mensen laat gelden, die zal het ongelooflijk voorkomen dat voor deze zonde een Verlosser nodig geweest is. Hij zal er altijd aan vasthouden dat de mensheid niet gestraft kon worden voor een zonde die zij niet begaan had. Zodoende zouden ook de zonden die de mens als zodanig begaat wel een vergrijp tegen mijn liefde zijn, die zij echter niet beseffen in de toestand van hun lichteloosheid - die pas het gevolg van deze grote oerzonde is geweest. Deze zonde verklaart echter alles. En zolang de mensen niets weten over deze gebeurtenis van de afval der geesten, valt het hun ook zwaar in een goddelijke Verlosser te geloven, die ter wille van deze schuld die Hij zelf op zich genomen heeft, aan het kruis is gestorven onder grote smarten en pijn, om Mij het zoenoffer aan te bieden. Daarom moet ook elke leer die de goddelijke Verlosser ontkent, die dus het verlossingsprincipe verloochent, afgewezen worden als dwaalleer, ook al wordt Jezus’ werkzaamheid als Verbreider van de goddelijke liefdeleer benadrukt. Het gaat om de verlossing van de oerschuld die alleen Ik zelf in de mens Jezus volbrengen kon, wat voor u mijn menswording in Hem verklaarbaar maakt. Want Ik zelf ben een Wezen dat geen van mijn schepselen zou kunnen aanschouwen zonder te vergaan.
Wilde Ik dus dat u zich van Mij een zichtbare voorstelling kon maken, dan moest dat in de vorm van een aan u gelijk wezen geschieden, dat voor u de mens Jezus was. Het is dus op de eerste plaats nodig het verloop te kennen van de afval van de wezens van Mij, om dan ook de toedracht van de schepping van de zichtbare wereld te begrijpen. Dan is ook de altijddurende strijd tussen licht en duisternis te begrijpen en het optreden van een Redder der mensheid in Jezus Christus, een niet gevallen oergeest, in wie Ik zelf Mij belichaamd heb omdat u zich van de alles voortbrengende Kracht geen enkele voorstelling kon maken. En daarom kunt en moet u een Verlosser erkennen die ter wille van de schuld van allen aan het kruis is gestorven en ook voor u mensen om vergeving van uw schuld heeft gevraagd. Die vergeving kan u echter niet zomaar toevallen, maar u moet Hem zelf daarom hebben gevraagd, omdat de val in vrije wil is geschied en nu de terugkeer tot Hem ook in vrije wil moet plaatsvinden. Dat nu een ernstig naar volmaaktheid strevend mens, naast de oerschuld, ook de zonden als mens vergeven worden, lijdt geen twijfel. Want alle schuld wordt gedelgd en de vergeving is zodoende verzekerd.
Daar Jezus echter zelden als Verlosser erkend wordt omdat veel dwaalleren Hem alleen als verheven mens en als een opgeklommen meester zien, niet echter mijn menswording in Hem willen erkennen, vragen zij Hem ook niet om vergeving van al hun zonden. Want er is maar Een die hen kan bevrijden van hun grote schuld, slechts Een heeft de Macht alle schuld in het zand te schrijven, en dat is Jezus Christus, in wie Ik zelf mens ben geworden.
Amen |