Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8777
12 maart 1964

Gods volmaaktheid kent geen beperking in tijd en ruimte

Aeonen zijn er al vergaan en aeonen zullen nog vergaan, maar altijd nog zullen er scheppingen zijn in het universum omdat van het eens gevallen geestelijke er nog oneindig veel wacht op verlossing, omdat nog ontelbare geestelijke wezens, verhard in hun substanties, verlangend wachten op hun verandering tot levende materie. De positieve ontwikkeling van al dit geestelijke vraagt eeuwigheden tot het weer tot ik-bewuste wezens geworden is, die nu hun ontwikkeling tot een (goed) einde kunnen brengen - maar evengoed is een falen mogelijk en dat vergt wederom eindeloze tijden om definitief te vergeestelijken.

U, mensen zult u nu afvragen, waarom Ik als de eeuwige goddelijke Geest, als Schepper en Heer van alles wat bestaat, Mij eigenlijk zo'n werkzaam zijn in de oneindigheid heb voorgenomen, waarom Ik geesten schiep en het niet verhinderde dat dezen in de diepte stortten, dat ze tegen Mij opstonden en Mij als het ware vijandig gezind werden - en waarom Ik de gezindheid van al deze geesten weer op Mij wil richten. En u zult u ook afvragen wat Mij ertoe bewogen heeft talloze scheppingen te laten ontstaan, die, in de grond van de zaak, die gevallen geesten zijn.

En steeds weer zal Ik u moeten antwoorden, dat mijn eindeloos diepe liefde Mij zowel bewoog om volmaakte geesten te scheppen alsook om de onvolmaakt geworden geesten weer terug te winnen en dat mijn niet te overtreffen wijsheid ook een plan ontwierp waardoor Ik mijn doel eenmaal zal bereiken - dat mijn onbegrensde macht alles kon laten ontstaan, wat Ik maar wilde en dat er Mij daarom geen grenzen gesteld zijn - en dit bewustzijn mijn gehele gelukzaligheid is, waaraan Ik echter ook andere wezens zou willen laten deelnemen, maar dat dezen dan ook net zo geaard moesten zijn als Ik zelf.

En al mijn besturen en werkzaam zijn in de oneindigheid dient alleen maar dit ene doel, uit de door Mij eens geschapen werken ware goden te vormen - wezens in de hoogste staat van volmaaktheid, die nu als mijn kinderen scheppen en werken kunnen met Mij en vanuit dezelfde wil.

Daar Ik volmaakt ben, bestaat er voor Mij geen beperking en daarin is ook het eindeloze aantal van geschapen en van gevallen geesten en zijn ook de eeuwig durende tijden gegrondvest, die die geesten nodig hebben, tot ze dat zijn wat Ik zelf Mij niet kan scheppen: ware kinderen - mijn evenbeelden, die in onvoorstelbare zaligheid actief kunnen zijn in het geestelijke rijk.

Wanneer u, mensen u een juist denkbeeld vormt van Mij en mijn Wezen, moet het u op de eerste plaats ook duidelijk zijn dat er voor Mij geen beperking kan bestaan, anders zou Ik niet hoogst volmaakt genoemd kunnen worden, want beperking is altijd het kenmerk van het onvolmaakte. Voor Mij is tijd noch ruimte begrensd, noch liefde, wijsheid en macht en bijgevolg werk Ik altijd en eeuwig en heb toch een doel: de totale vergoddelijking van alle door Mij in het leven geroepen geestelijke wezens.

En deze vergoddelijking vereist de vrije wil van het geschapen wezen, en deze kan zich aansluiten bij Mij en mijn wil, maar zich ook tegen Mij verzetten, waar het wezen niet bij gehinderd wordt. Eerst de vrije wil is het ware leven - zonder deze wil zou alles slechts een dood werkstuk zijn, dat dan weliswaar ook uit mijn macht tevoorschijn kwam, maar waarbij mijn liefde en wijsheid niet betrokken zouden zijn geweest. Want mijn liefde schiep zich wezens die zij gelukkig wilde maken en mijn wijsheid ontwierp het plan het geschapene te vergoddelijken.

De liefde gaf het wezen het "leven", want pas de vrije wil betekent leven, terwijl het wezen dat onder dwang mijn wil zou moeten vervullen, een dood wezen zou zijn en blijven - een werkstuk dat weliswaar hoogst volkomen geschapen was, maar met deze volkomenheid niets zou kunnen beginnen, wanneer het aan mijn wil gebonden zou zijn

Dan zouden ook alle geschapen wezens slechts afsplitsingen van Mij geweest zijn, maar niets dat zelfstandig uit Mij, buiten Mij geplaatst was, dat ook vrij zou kunnen willen en handelen zoals Ik zelf En dat zou weer aan mijn liefde en wijsheid hebben laten twijfelen, die echter het wezenlijke van mijn Wezen, het alles omvattende begrip van de hoogste volmaaktheid zijn.

Het op de hoogte zijn van mijn scheppingsdaad, vereist al een zekere graad van rijpheid van de ziel, die anders nog niet in staat zou zijn zo'n weten op te nemen, want het gaat niet alleen om het weten ervan, maar om het begrijpen van processen die het hele ontstaan van de hele schepping betreffen, alsmede ook van de eindeloze tijden die nog nodig zijn om het werk van het terugvoeren ten einde te brengen.

En omdat u, mensen u geen voorstelling kunt maken van eindeloze tijden en onbegrensde ruimte, kan zo daarover ook maar indirect uitsluitsel worden gegeven. U moet echter nochthans weten dat voor Mij duizend jaar zijn als een dag en dat eens voor ieder wezen dat van Mij is uitgegaan, de dag komt om terug te keren in het vaderhuis - en of daar ondertussen nog eeuwigheden vergaan - dat de zaligheid dan duizendvoudig opweegt tegen alle daaraan voorafgegane toestanden van kwelling en ook deze zaligheid geen einde zal krijgen, wat u, mensen echter eveneens nog niet begrijpen kunt, omdat u alleen maar in staat bent beperkt te denken, dat u dan echter ook Mij zelf, uw God en Schepper, uw Vader van eeuwigheid zult liefhebben uit heel uw hart, met alle innigheid waartoe uw wezen in staat is en dat u aan de verlossing, ofwel het zalig worden van alle wezens die het laatste doel nog niet bereikt hebben, met totale ijver zult deelnemen. Want de liefde drijft u ertoe, die dan ook een zodanige graad bereikt zal hebben, dat het u mogelijk is alles te realiseren wat u wilt. Want dan is uw wil geheel in de mijne binnengegaan en bent u dus tot goden geworden, tot mijn kinderen, die Ik eeuwig niet meer verliezen zal.

Amen