BD.8776
11 maart 1964
Geestelijke duisternis - Het loochenen van de vrije wil
In welke dwaling gaan de meeste mensen toch voort en ze sluiten
de ogen wanneer hun een licht wordt voorgehouden, want ze willen niet
zien omdat ze zich goed voelen in het donker. En dat is het werk van mijn
tegenstander, de vorst der duisternis, dat hij die mensen in duisternis
hult die zich niet tegen hem verzetten, die niet uit eigen wil de gezindheid
zouden hebben het licht te bereiken.
En het is zo makkelijk te verklaren dat er steeds meer verwarring onder
de mensen te vinden is, hoe verder ze zich van Mij verwijderen - en de
verwijdering van Mij bepaalt de graad van hun liefde. Want daar Ik de
Liefde zelf ben, zal diegene met Mij verbonden zijn die zichzelf vormt
tot liefde - maar gemis aan liefde betekent verwijdering van Mij. En is
de liefde onder de mensen bekoeld, dan behoren ze tot mijn tegenstander,
die helemaal zonder enige liefde is. Dan is de afstand tussen Mij en hen
onoverbrugbaar en kan alleen nog door de goddelijke Verlosser Jezus Christus
overbrugd worden, wat echter wederom betekent dat de geboden van de liefde
moeten worden nagekomen die Jezus de mensen gaf ten tijde van zijn leven
op aarde.
De liefde is het eerste en laatste - zonder liefde is er geen inzicht,
geen waarheid, geen licht en geen terugkeer naar Mij. En wie zonder liefde
zorgeloos voortleeft, diens denken zal verward zijn, hij zal de dwaling
verdedigen als waarheid en geheel zonder weten en totaal blind van geest
zijn. Er zal echter steeds weer een lichtdrager opstaan onder de mensen,
steeds weer zal Ik proberen de mensen de ogen te openen, hun een licht
te ontsteken, hun opheldering te geven en hen voor alles op de geboden
van de liefde te wijzen omdat ze pas dan ontvankelijk worden, wanneer
hun harten week worden en ze hun best doen in de liefde te leven.
En dit bewerkt de vrije wil, die zich echter naar alle kanten kan ontplooien,
die evenzo, zoals hij zich naar mijn tegenstander wendt, ook aan Mij de
voorkeur kan geven, wanneer de mens maar luistert naar wat hem over
Mij en door Mij verkondigd wordt: dat Ik in liefde al mijn schepselen
achtervolg en vurig verlang naar hun terugkeer. Dan kan de wil van de
mens zich naar Mij toe keren en dan zal ook zijn denken geheel veranderen,
hij zal de dwaling afwijzen en de waarheid gewillig aannemen en dan kan
ook het doel van zijn aardse leven verwezenlijkt worden, dat de mens een
totale omvorming van zijn wezen realiseert, dat hij zijn tot nu toe aanwezige
eigenliefde - zijn verkeerde liefde - verandert in onbaatzuchtige naastenliefde,
in die liefde die Mij welgevallig is en die de mens verbindt met Mij zelf, die de Liefde ben.
U, mensen kunt allen de proef op de som nemen, u hoeft daarbij alleen
te letten op uw omgeving en op de liefdeloze mensen als ook op die van
hen die liefdevol bezig zijn tegenover Mij. En steeds zult u kunnen vaststellen
dat de liefdeloze mens niet gelooft in een hoger Wezen, dat hem het leven
gaf, en dat hij zich ook heel andere geestelijke voorstellingen maakt
dan de gelovige mens. Nooit zullen liefdevolle en liefdeloze mensen dezelfde
opvattingen op geestelijk gebied voorstaan, hun meningen zullen steeds
net zo geheel verschillend zijn als hun wezen, dat voor u herkenbaar is
als liefdevol of liefdeloos, omdat het een bepaalde uitwerking heeft op
de medemensen. Zouden die liefdeloze, dwalende mensen niet alleen hun
verstand laten spreken, dan zouden ze zich nog menige vraag kunnen stellen
die, als deze serieus wordt overwogen hun zeker ook in hun gedachten beantwoord
zou worden - maar steeds beslist dit de vrije wil van de mens.
De vrije wil te loochenen, is het toppunt van foutief denken, want dan
hoefde de mens ook waarlijk geen verstand te hebben, dat hun gegeven werd
om alles tegenover elkaar af te kunnen wegen, om een beslissing te nemen
- of het aardse of geestelijke aangelegenheden zijn. Het denken van de
mens moet alle kanten op kunnen gaan, en de weg van het aardse bestaan
als mens zou niet hoeven worden afgelegd als de mens zich hierop niet
zou kunnen voltooien.
Want hiervoor is toch de vrije wil vereist, anders zou het waarlijk geen
bewijs van mijn volmaaktheid zijn, wanneer Ik zelf de toestand van iedere
ziel bij de dood van het lichaam zou bepalen, wanneer Ik zelf elk gebeuren,
elk handelen en denken, beantwoordend aan mijn wil, zou richten. Dan zou
ook nooit de mensheid in zonde en verdorvenheid geraken, omdat mijn wil
altijd goed is, dat wil zeggen: steeds overeenstemt met de wettelijke ordening.
Maar u hebt het verstand, daarover na te denken, juist daarom gekregen,
omdat u zich met alles grondig bezig zult houden, omdat u geen machines
bent, werkstukken die de Schepper geschapen heeft volgens Zijn plan en
die zichzelf nooit meer zouden kunnen veranderen, omdat ze daartoe zonder
vrije wil niet in staat zouden zijn. U, mensen houd u daarom serieus niet
zulke gedachten bezig, daar u zich anders niet verantwoordelijk voelt
voor uw levenswandel op aarde zoals deze er aan het eind van uw leven
uitziet. Richt uw wil vanzelf naar Mij, uw God en Schepper, en waarlijk,
dan zult u zeker ook niet lang meer in duisternis verkeren. Er zal u een
licht ontstoken worden en in dit licht herkent u ook de weg die naar het
doel voert - naar Mij en naar met eeuwige leven.
Amen |