BD.8770
4 maart 1964
Er zijn eeuwigheden nodig geweest voor het scheppingsproces
Het scheppingsproces was geen daad van een ogenblik, ofschoon Mij daar waarlijk de macht niet toe ontbrak. Het doel van de schepping zou echter niet gehaald zijn omdat dit proces een langzame ontwikkeling vanuit de diepte naar omhoog moest waarborgen en zich daarom over eindeloze tijden uitstrekte. En het moet u mensen daarom ook begrijpelijk zijn, dat de voorstelling ervan in de schrift, in het boek van de vaderen, u deze scheppingsdaad in beelden weergeeft, omdat mensen die het nog aan dieper inzicht ontbreekt, niet in staat zouden zijn de juiste ontwikkelingsgang te begrijpen en zij alleen daarover onderricht moeten worden dat de schepping eens uit mijn hand is voortgekomen, dat ze het werk van mijn wil en mijn macht was en is.
Wie probeert dieper door te dringen, zal ook tot een dieper inzicht komen. En het is voorlopig alleen nodig te weten dat er een Macht is die alles liet ontstaan wat de mens om zich heen ziet - en ook scheppingen die hij niet kan zien. Want voordat hem de diepere samenhang verklaard kan worden, moet hij op de hoogte zijn van het allereerste begin van datgene, wat uit Mij als liefdeskracht werd uitgestraald als zelfstandige wezens. En hij moet kennis hebben van de afval van deze wezens en de grote oerzonde waarmee nu deze wezens belast waren. Dan pas kan hem ook het ontstaan van de schepping en het proces van terugvoeren door deze schepping verklaard worden. Wie echter nu nog een niet ontwaakte geest heeft, die houdt aan dode letters vast. En hij zal nooit duidelijkheid verkrijgen, omdat hij ook niet voor onderrichtingen van geestelijk ontwaakte mensen ontvankelijk is.
Elk scheppingswerk had eindeloos lange tijden nodig voor de eerste voorontwikkeling, wat echter steeds het geestelijke betreft dat in een scheppingswerk een hogere trede moet bereiken. Het was zo diep gevallen dat het ook eeuwigheden nodig had om weer hogerop te geraken in de scheppingen van de meest uiteenlopende aard, vanuit de primitiefste vorm naar prachtig gevormde werken, ontstaan door mijn wil om dat geestelijke op te nemen en het de weg omhoog mogelijk te maken. En zo was ook het scheppingswerk "aarde" in het begin slechts een opeenhoping van de meest onrijpe geesten, wier substanties zich langzaam verdichtten tot een vorm, een massa die nog geen vaste materie genoemd kon worden, maar als basiselementen waren te beschouwen, zonder vorm, maar met een enorme werking van kracht, want ze bevatten het geheel ongetemde geestelijke. Maar mijn wijsheid verdeelde alles in juiste mate en gebruikte elk element voor mijn scheppend werkzaam zijn, zodat er afzonderlijke vormen tevoorschijn kwamen die hun bestemming, gebonden aan het doel, moesten nakomen en dus zo de langzame opbouw van zichtbare scheppingswerken begon, die zich over eindeloos lange tijden uitstrekte, tot dan de aarde al een plantengroei kon laten zien en er steeds meer rijp geworden geestelijks in die scheppingen kon verblijven, dat de positieve ontwikkelingsgang nu aflegde in die plantenwereld. En nu volgden de eerste levende wezens. Scheppingen die al een activiteit, al is het ook nog zo'n geringe, konden verrichten, die hun volgens de natuurwet was opgedragen.
En weer vergingen er eindeloze tijden vanaf de ontwikkeling van deze nietige levende wezentjes tot de dierenwereld, die steeds grotere en sterkere vormen behelsde, waarin reeds veel van het bijeengebrachte geestelijke zich verenigd had om weer de taak te vervullen: de aarde bruikbaar te maken voor de laatste kroon op het werk van de goddelijke schepping. Voor de mens, die al die voorstadia had moeten doorlopen en van wie nu zijn ziel is samengesteld uit al die partikeltjes die eens deel uitmaakten van een gevallen oergeest en uiteengevallen door alle scheppingswerken moesten gaan om zich op deze manier weer langzaam positief te ontwikkelen.
En bijgevolg kon de mens niet geschapen zijn bij de "schepping van de aarde" - zoals alle scheppingswerken niet het werk van een ogenblik mijnerzijds geweest zijn, juist omdat de langzame opwaartse ontwikkeling eraan vooraf moest gaan, daar anders het hele scheppingswerk zin- en doelloos geweest zou zijn. Want het was niet omwille van Mij zelf, maar ter wille van mijn gevallen schepselen ontstaan en het moest dus ook een doel vervullen: dit gevallene naar Mij terug te voeren. En toch was elk scheppingswerk mijn gedachte die Ik buiten Mij plaatste, die steeds dan verwezenlijkt werd wanneer er een nieuwe vorm voor het geestelijke nodig was dat een bepaalde graad van rijpheid bereikt had om de ontwikkelingsgang voort te kunnen zetten. En zo zijn dus de verschillende scheppingen periode gewijs ontstaan. De plantenwereld was pas dan nodig, toen de wereld van de gesteenten wat van het geestelijke vrijgaf dat nu een nieuwe andere vorm nodig had in een minder zwaar omhulsel. En evenzo ontstonden de kleine en kleinste levende wezens aansluitend op de schepping van de plantenwereld.
En Ik alleen wist wanneer het ene na het andere nodig was. En Ik wist ook hoe lang de grotere levende wezens, de dieren van laag tot aan het niveau van de pre-adamieten, tijd nodig hadden om de zielensubstanties die in hen belichaamd waren, rijp te laten worden. En zo wist Ik ook wanneer de tijd gekomen was dat van het geestelijke wezen zijn aparte deeltjes bijeen waren gekomen om zich als ziel in de laatste vorm te kunnen belichamen. En toen bracht Ik wederom een scheppingswerk voort - de mens, die zo vernuftig van aard is dat een rijp worden tot aan zijn laatste voltooiing in deze uiterlijke vorm mogelijk is. En ook deze schepping van de mens ligt eindeloze tijden achter u, die u mensen niet vermag vast te stellen, want uw begrip van tijd is nog begrensd. Mijn werk van het terugvoeren duurt echter al eeuwigheden. En ofschoon er vóór de mens eeuwige tijden zijn verlopen, voordat de aarde zo ver was met al haar scheppingswerken dat de mens haar nu in bezit kon nemen ten gunste van zijn rijper worden, is toch ook dit tijdstip al lang geleden omdat zich periode gewijs steeds weer grote omwentelingen en veranderingen op de aarde voltrekken, die een berekening van de duur van het bestaan van de aarde en dat van de mensen onmogelijk maken.
Maar zoveel is zeker, dat u mensen in mijn heilsplan van eeuwigheid pas dan een juist inzicht zult kunnen verkrijgen, wanneer u zelf de daarbij behorende graad van licht bereikt hebt. Want eerder kunt u zich niet boven uw verstandelijk denken uit, tijden voorstellen waarop het begrip "eeuwigheden" kan worden toegepast. En zolang als uw geest nog niet gewekt is, moet u door middel van beelden iets begrijpelijk worden gemaakt. Pas voor de ontwaakte geest is het mogelijk dieper te schouwen, maar ook de laatste wijsheden zal hij pas kunnen bevatten als hij het lichtrijk betreden heeft, als hem alles kan worden onthuld, omdat hem dan ook alles begrijpelijk zal zijn.
Amen |