Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8751
12 februari 1964

Weerlegging van de onjuiste opvatting over de incarnering van Jezus

Ik wil steeds alleen de twijfels wegnemen, die in uw hart binnensluipen, wat echter goed is wanneer ze opduiken, omdat u dan pas opheldering kan worden gegeven. Want een mens die gelooft in de waarheid vast te staan en er nooit naar verlangt, kan ook niet worden onderwezen. En steeds weer zal er door mijn wil een of andere gelegenheid zijn, die u dus zal laten twijfelen en waardoor u innerlijk wordt aangespoord vragen te stellen. En er zijn veel onjuiste meningen verbreid, die deels door verkeerde onderrichting, deels door onbegrip zijn ontstaan en deze wil Ik dus rechtzetten. En daarbij hoort ook de veelvoudig verkondigde opvatting van een meermalige incarnatie van de ziel van Jezus vóór mijn menswording in Hem, die als verklaring heeft, dat de mensen niet op de hoogte zijn van het werkzaam zijn van de lichtwereld op aarde. Pas wanneer hen alle samenhang duidelijk is, blijven ze voor zulke verkeerde leerstellingen ongevoelig en wijzen ze deze af in het bewustzijn, het juiste inzicht te hebben. En daarom moet elke samenhang steeds weer aan de mensen worden duidelijk gemaakt, wat Ik ook steeds doe. Want Ik, als de eeuwige Waarheid, zal de mensen steeds de waarheid toezenden en elke onjuiste leerstelling weerleggen en motiveren.

De lichtwezens, die Mij dus trouw zijn gebleven bij de afval van Lucifer met zijn aanhang, zijn onophoudelijk werkzaam met Mij en in mijn wil. Hun bezigheid in het geestelijke rijk is u niet begrijpelijk te maken, maar ze hebben deel aan het ontstaan van scheppingen van de meest verschillende aard, omdat ze zich onophoudelijk inzetten om het gevallene allerlei mogelijkheden te verschaffen om vooruit te gaan, want hun grote liefde zet hen er voortdurend toe aan, verlossend bezig te zijn. Ze dalen ook zelf af naar de aarde, wanneer de geestelijke nood van de mensen dit vraagt. Dit alles is u al meerdere malen uitgelegd. Maar u leeft in een tijd, waaraan al vele perioden van ontwikkeling zijn voorafgegaan. En steeds heeft de lichtwereld al eraan meegewerkt, de ontwikkeling van de mensen vooruit te helpen.

En er waren ook tijden, waarin Ik zelf, als eeuwige Liefde, me bekommerde om de mensen, die zelf in hun hart liefde hadden ontstoken, die dus wel naar hun wezen op de weg waren, die terugkeert naar Mij, maar waar door de hen nog belastende oerschuld nog de wijde kloof bestond, die pas door het verlossingswerk van Jezus is overbrugd. Toch was mijn liefde bezorgd om hen, dat ze niet aan de verzoekingen bezweken, die mijn tegenstander steeds weer gebruikte, om hen aan zich vast te binden. En dus maakte Ik zelf me aan hen bekend door mijn aanspreken. Ik kwam naar de mensen van deze aarde in het woord en het woord weerklonk door een lichtgeest, die alleen voor dit doel naar de aarde afdaalde, zodat de mensen het woord van de Vader konden vernemen, omdat Ik zelf niet zichtbaar was voor de mensen. Maar deze lichtgeest bleef ook alleen voor de mensen zichtbaar, zolang Ik me door hem wilde uiten. Het was dus niet een als mens belichaamd lichtwezen. Het was wel een niet gevallen oergeest, echter ging deze oergeest niet over de aarde met het doel het kindschap Gods te bereiken, dat met een missie was verbonden, maar hij was enkel voor de mensen een duidelijk zichtbare uiterlijke vorm voor "mijn woord", dat ze als van mens tot mens gesproken moesten horen, maar dat niet dwingend op hen mocht inwerken.

Daar Ik zelf "het Woord" ben, kwam Ik dus zelf naar de aarde tot hen, wier hart vol liefde was. En Ik gaf me nu de vorm van een lichtgeest, die echter niet lichamelijk op aarde als mens was geïncarneerd, doch weer alleen maar werkzaam was als zuivere geest, in wiens macht het lag, zichzelf aan de mensen zichtbaar voor te stellen, of ook wel de vorm uit eigen wil weer op te lossen. En zo verbleef Ik meermaals bij de mensen.

En ook de ziel van Jezus, de meest met liefde vervulde geest, die uit Mij was voortgekomen, diende Me, dat mijn woord door Hem kon klinken, dat Hij dus schijnbaar als mens onder de mensen vertoefde. De daad van mijn menswording in Jezus was echter een gebeuren van zo'n buitengewone betekenis, dat dit ook moet worden uitgelegd. Want Ik koos me daarvoor de hoogste en meest volmaakte lichtgeest, wiens overgrote liefde Hem deze belangrijke positie gaf. En deze geest nam daarom voor de eerste keer een menselijke belichaming op zich, toen Hij Mij, de hoogste en meest volmaakte Geest in de oneindigheid, als omhulling moest dienen, omdat mijn menswording in Hem een eenmalige gebeurtenis is geweest en blijven zal. Een incarnatie tevoren als mens kon dáárom niet mogelijk zijn, omdat zo'n mens-zijn al een verblijf in het gebied van mijn tegenstander vereiste, die nog grote macht had, omdat de oerzonde nog niet teniet was gedaan en dus ook de machten der duisternis zich aan Zijn ziel zouden hebben gehecht, die Hij wel ook van zich af kon schudden, maar nog niet zou hebben kunnen losmaken, omdat daar het werk van de verlossing voor nodig was. Maar waar Ik Mij zelf wilde manifesteren, mocht nog geen duister wezen zijn krachten hebben beproefd en er mocht ook geen daad van liefdeloosheid aan vooraf zijn gegaan - ook niet het afweren van het ongeestelijke, dat echter niet kon worden verhinderd - want een belichaamd lichtwezen kan zich niet aan de duisternis uitleveren.

Al deze gebeurtenissen zijn begrijpelijk, wanneer het verlossingswerk van Jezus Christus in aanmerking wordt genomen, dat pas de oerschuld van de gevallen wezens had gedelgd. Maar een incarnatie als mens zal steeds vooropstellen: óf een gevallen oergeest te verlossen, óf een niet gevallen oergeest de weg door de diepte mogelijk te maken, die hem tot een kind Gods zal laten worden. Maar de ziel van Jezus was de zwaarste missie voor deze gang over de aarde toebedacht. Ze heeft vrijwillig het grootste leed op zich genomen, waartoe echter de liefde haar de kracht gaf, die Zijn ziel in hoogste mate vervulde. Ze bevond zich al voor dit afdalen naar de aarde in hoogste volheid van licht en was dus in waarheid "mijn Zoon, in wie Ik mijn welbehagen had". Alleen in zo'n ziel kon Ik me zelf belichamen. Alleen in Hem was deze "menswording Gods" mogelijk; alleen Hij kon zich geheel samensmelten, dus één zijn met mij.

Amen