Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8739
29 januari 1964

"In het begin was het Woord"

Eén ding wil Ik steeds weer benadrukken: dat Ik het Woord ben van eeuwigheid. Ik ben het woord. Maar het woord was in het begin bij God. Hoe zult u dit moeten begrijpen? Ik zelf ben alles in alles. Want alles wat bestaat is uitgestraalde kracht die Ik het leven gaf. Ik schiep voor Mij gelijksoortige wezens die in hun oer-substantie hetzelfde waren als Ik zelf: goddelijke liefdeskracht. En met deze wezens stond Ik vanaf het allereerste begin in verbinding door "het woord".

Dus was het woord "in den beginne", toen de wezens door Mij in het leven werden geroepen. Tevoren was er niets dat mijn woord kon horen, ofschoon Ik altijd en eeuwig het woord in me droeg. Want Ik ben een zelfbewust denkend Wezen dat Zijn wil in daden omzette en dus scheppen kon wat het als idee of gedachte voor de geest stond. De wezens nu die uit mijn kracht waren voortgekomen, werden wel als zelfstandig buiten Mij geplaatst, maar Ik bleef met hen in voortdurende verbinding door "mijn woord". Ik sprak tot hen, ze verstonden Mij en waren daarom mateloos gelukkig.

Ik zelf was het woord, want ofschoon ze niet in staat waren me te zien, bewees mijn woord hun toch mijn bestaan. Ze wisten dat het van het Wezen uitging dat hen had geschapen en dat hen totaal beminde. Mijn woord was het eigenlijke leven in hen. Het was de krachtstroom die hun onophoudelijk toestroomde, die hun het hoogste inzicht schonk. Want door mijn woord werd hun alles duidelijk. Ze begrepen elke samenhang. Ze waren op de hoogte van de Oerkracht uit welke ze waren voortgekomen. En ze stonden met deze Oerkracht in voortdurende verbinding, want zij hoorden haar, die in eindeloze liefde met hen omging door het woord.

Ik was zelf het woord, dat zich echter pas uitte tegenover de schepselen die Ik in het leven riep. En voor deze wezens was er dus een begin, terwijl Ik zelf besta sinds eeuwigheid. Maar voor de door Mij geschapen wezens is er geen einde. Ze zullen blijven bestaan tot in alle eeuwigheid. En steeds zal het hun grootste gelukzaligheid zijn, Mij zelf door mijn woord te beleven, door Mij te worden aangesproken en een gelukzalige uitwisseling te kunnen hebben.

Doch het merendeel van de geschapen wezens verspeelde de genade en de gelukzaligheid mijn woord te vernemen. Want ze wezen de krachtstroom van mijn liefde af en werden onbekwaam Mij te horen, omdat ze zich van Mij verwijderden en elke uitwisseling door het woord verhinderden. Ze sloten zich af en werden dode wezens, omdat ze geen enkele band meer hadden met Mij. En ze raakten ook alle gelukzaligheid kwijt, die alleen mijn woord hun bereidde, Mijn tot vorm geworden straal van liefde. De innige band met Mij heeft ook onherroepelijk het weerklinken van mijn woord tot gevolg. Het zich van Mij afkeren moet echter steeds gelijk staan met het ophouden van de uiting van mijn liefde, van mijn woord.

Maar het wezen zal eeuwig blijven bestaan. Het zal echter steeds alleen maar gelukzalig zijn wanneer het mijn woord kan vernemen. Of ook wel: Het woord ben Ik zelf en alleen mijn tegenwoordigheid bereidt het wezen gelukzaligheid. En mijn aanwezigheid wordt steeds bewezen doordat het wezen Mij horen kan. En wat Ik het zeg, dat zal het wezen buitengewoon gelukkig maken. Want het schenkt het 't helderste licht, het herkennen van zijn oorsprong en het onderkennen van mijn Wezen, mijn regeren en werkzaam zijn in de hele oneindigheid.

Dit weten maakt het wezen gelukkig, in het bijzonder wanneer het zich lang tevoren in een toestand van onwetendheid bevond. Wanneer het lange tijd van Mij gescheiden was en als geïsoleerd wezen elke band met Mij had prijsgegeven en daarom ook ongelukkig was. Zodra het weer mijn woord kan vernemen, zoals het was in het begin, is het ook weer gelukzalig te noemen. Want mijn woord te horen bewijst ook mijn aanwezigheid. En mijn aanwezigheid bewijst, dat het wezen weer dichter bij de oerstaat komt, zoals het was in het begin. Dat het weer het goddelijk schepsel is geworden, dat in alle volmaaktheid uit Mij was voortgekomen, dat door mijn overgrote liefde in het leven werd geroepen om het voor eeuwig gelukzalig te kunnen maken.

De nauwe band met Mij is pas bewezen door het vernemen van mijn woord. Want waar het woord weerklinkt, daar ben Ik zelf, het "Woord" van eeuwigheid. En al mijn denken, willen en werkzaam zijn wil Ik op mijn schepselen overdragen. En dit gebeurt steeds alleen door het woord, door het contact tussen het wezen en Mij, dat het weerklinken van het woord mogelijk maakt. En dit woord is weer de vormgegeven gedachte uit Mij.

Aan al mijn denken, willen en werken wil Ik mijn schepselen laten deelnemen. En daarom stroomt mijn woord naar hen toe. En de wezens vinden er hun diepe vreugde in, dat ze zich geheel aan mijn wil mogen overgeven. Dat ze hetzelfde denken en willen in zich hebben en dat ze toch geheel vrije, zelfstandige wezens zijn, die niet bij Mij onder dwang staan en toch niet anders denken en willen, omdat ze weer de graad van volmaaktheid hebben bereikt, die ze hadden in het allereerste begin. Alleen de innigste verbinding met Mij laat ze ook mijn woord vernemen, maar dit garandeert het wezen dan ook gelukzaligheid en een eeuwig leven.

Amen