BD.8722
11 januari 1964
Ongeloof in het aangesproken worden door God
U zult in de waarheid wandelen, als u zich door Mij laat
onderrichten. U, mensen weet echter meestal niets van zo'n gebeuren, wat
toch zo begrijpelijk is daar Ik als Vader steeds zal spreken tot mijn
kinderen - als zij zelf maar gewillig zijn naar Mij te luisteren. En u
zult dan ook nooit hoeven te vrezen dat u dwaling wordt toegezonden, want
Ik ben zelf de Waarheid. U moet zo'n groot genadegeschenk mijnerzijds
ook dankbaar aannemen en er gebruik van maken, daar u anders niet met
een weten bedeeld kunt worden dat u een inzicht verleent in alle gebieden.
Daarom kan Ik altijd ook alleen die mensen met mijn gaven bedenken die
Mij de zekerheid geven dat zij de geestelijke leringen op de juiste wijze
benutten, dat zij ze zelf in hun hart opnemen en dan ook zorg dragen voor
de verbreiding ervan - naar hun beste willen en kunnen. Daarom verplicht
het in ontvangst nemen van mijn woord van boven de ontvanger tot het doorgeven
van dat wat hem van Mij wordt toegestuurd en wat de medemens nodig heeft
voor het uitrijpen van zijn ziel. De ontvanger van mijn woord kan er dan
ook zeker van zijn dat hij op iedere mogelijke wijze bij Mij steun zal
ondervinden, die waarlijk weet hoe dringend nodig het is dat de mensen
kennis nemen van mijn woord, daar zij zowel kracht als ook licht nodig
hebben - en beide hun in de vorm van mijn woord wordt aangeboden.
Doch ook moet de medemens bereid zijn mijn kostelijke geestelijke gaven
die u hem aanbied, aan te nemen.En zo is het ook bij hem afhankelijk van
de vrije wil of er ook voor hem zegen uit voortvloeit - of ook hij licht
en kracht ontvangt en opwaarts gaat in zijn ontwikkeling.
Menig mens met ware honger zal het geestelijke brood genieten en zich
laven aan het levend water, en deze zal waarlijk ook de kracht aan het
woord ontlenen en zijn ziel zal uitrijpen. Voor anderen zal het slechts
lectuur zijn die meer met het verstand dan met het hart wordt opgenomen.
Maar aan dezen kan dan niet dezelfde graad van licht en kracht toestromen
- omdat hun wil niet anders wenst dan zich kennis eigen te maken, dat
dan echter net zo goed wereldse kennis genoemd kan worden, zelfs al heeft
het een geestelijke inhoud. Doch de ziel gebruikt deze niet tot haar
heil omdat alleen het menselijk verstand zich er mee bezig houdt - dit
kiest weliswaar geestelijke thema's, omdat het door de ziel innerlijk
daartoe wordt aangespoord - maar het bezorgt de ziel niet dat wat ze aan
geestelijke spijs nodig heeft.
Ik echter weet in welke nood de zielen die op aarde leven zich bevinden,
als hun niet duidelijk bijstand van mijn kant wordt verleend. En juist
daarom tracht Ik de zielen aan te spreken op vaderlijke wijze, opdat zij
zich als kinderen voelen en Mij dan ook vertrouwelijk tegemoet komen.
Dan kan Ik ze ook spijzigen met het brood des hemels en Ik kan hen naar
de Bron leiden waar zij het levende water kunnen putten.
De onwetendheid van de mensen dat er goddelijke openbaringen plaatsvinden,
is reeds een bewijs hoe ver zij nog van Mij, hun Vader verwijderd zijn
en dat zij nog niet de ware verhouding - als van een kind tot Mij - tot
stand hebben gebracht. Want door de ware band met Mij schijnt het hun
heel vanzelfsprekend toe dat zij met Mij, de Vader, spreken kunnen. En mijn kinderen luisteren naar wat Ik hun vertel. Altijd is de wil maatgevend
om nauw met Mij verbonden te zijn en door Mij aangenomen te worden als
kind - dat door de Vader altijd gelukkig gemaakt wil worden.
Maar daartoe behoort het vaste geloof in Mij als zijn God en Schepper, die als Vader Zijn kinderen met Zijn liefde gelukkig wil maken. Dan zal
ook de mens de gedachte aannemelijk voorkomen dat de Vader van gedachten
wisselt met Zijn kind, en dan zal dit begrip hebben voor goddelijke openbaringen
- en ze ter harte nemen als de enige waarheid.
Dit is de eenvoudigste weg om tot Mij terug te keren als mens in dit aardse
leven, want wordt deze weg ingeslagen, dat de mens zich met Mij verbindt,
dan neem ook Ik - de Vader - geheel bezit van hem en sta hem nooit meer
af aan de tegenstander. Want dan heb Ik recht op het eens door Mij geschapen
wezen omdat het zich weer bij Mij wil aansluiten - en Mij weer als zijn
God en Vader erkent.
Daar echter het einde nabij is, gelooft bijna geen mens eraan dat God zelf zich openbaart - hij beziet Mij als een heel ver afstaand Wezen,
als hij tenminste nog gelooft aan een Macht, die hem het leven gaf. En
toch probeer Ik het vertrouwen te winnen van het eens door Mij geschapen
wezen - dat het zich "als kind aan Mij overgeeft" - en zo
de verbinding tot stand brengt die nodig is om mijn liefdevolle woorden
te horen. Dan hangt het alleen van de mens zelf af hoe hij mijn goddelijke
openbaringen opneemt en benut. Maar omdat hij ze ontvangt, verzekert dit
hem ook licht en kracht, die nooit zonder uitwerking zullen zijn.
Dat Ik tot hem spreken kan bestempelt hem ook als een dienaar in mijn
wijngaard, en dan zal hij ook iedere opdracht die Ik hem nu opdraag nauwgezet
uitvoeren. Hij zal niet meer als gescheiden van Mij op aarde leven maar
met Mij als mijn knecht werkzaam zijn en steeds weer als mijn
kind worden aangesproken, dat door de Vader innig geliefd wordt en dat
ook diens liefde beantwoordt. Dan kan niets meer het kind van zijn Vader
scheiden, want dan heeft de mens het doel bereikt waarvoor hij op aarde
leeft hij is en blijft dan met Mij - de Vader - verbonden tot in alle
eeuwigheid.
Amen |