BD.8709
27 december 1963
God is de Heer over leven en dood
U weet dat mijn tegenstander in het einde grote macht heeft
en dat hij deze ook op elke manier ten volle benut. En zijn macht is daarom
zo groot, omdat u, mensen haar zelf aan hem verleent, omdat u zijn wil
vervult en u niet in het minst tegen zijn verzoekingen verweert of ze
tegenstand biedt.
U bent het zelf, die hem zulke activiteiten toestaat dat hij ongelooflijke
verwarring onder u, mensen kan aanrichten, want hij heeft u helemaal in
zijn macht, omdat u zonder liefde bent. De liefde zou hem ver van u houden,
want daar hij zelf totaal zonder liefde is, kan hij zelf niet tegen de
liefde ingaan, moet hij het onvoorwaardelijk tegen de liefde afleggen.
Maar u, mensen past haar niet toe, maar hebt de zelfde aard als hij -
u bent zonder liefde, en daarom ook zonder kracht om hem te weerstaan.
En daarom is het hem mogelijk helemaal in uw denken in te grijpen, u op
dwaalwegen te leiden en u te beïnvloeden dat u altijd alleen maar
doet wat zijn wil is.
Zijn wil echter is u, mensen te verhinderen de weg naar Mij te vinden,
het is zijn wil u in zijn macht te houden, u aan te zetten tot handelingen
van het slechtste soort, u gedurig te prikkelen om te zondigen, tegen
al mijn geboden van de liefde in te handelen. Verder is zijn wil overal
het licht te doven, waar het begint te stralen om door het donker heen
te dringen. En waar hij het niet kan doven, tracht hij het te vertroebelen,
er verblindende lichten naast op te stellen, die zo fel stralen, dat het
ware licht niet herkend kan worden door de mensen wier geestelijk oog
verblind wordt.
Hij doet alles om zijn aanhang niet te verliezen en om diegene terug te
winnen die zich al aan hem had onttrokken en zich naar Mij heeft gekeerd.
En deze pogingen zal hij volhouden tot het einde, en steeds gewilliger
zullen de mensen aan zijn wensen voldoen en in zonde leven zoals het zijn
bedoeling is.
En zo zal hij ook mensenlevens trachten te vernietigen om de ontwikkeling
ervan helemaal af te breken. Hij zal weer mensen trachten aan te zetten
om op allerlei manieren verwoestend bezig te zijn omdat hem zelf de macht
over elk werk van de schepping ontnomen is, ofschoon het 't geestelijke
bevat dat nog bij hem hoort.
Maar de werken van de schepping kan hij niet vernietigen en hij kan ook
het leven van een mens niet beëindigen, maar wel mensen met dezelfde
wil daartoe aanzetten. En Ik belet het hem niet omdat ieder mens een vrije
wil heeft en niet hoeft te doen wat hij hem influistert. Doet hij het,
dan zal hij zich ook te verantwoorden hebben, juist vanwege zijn vrije
wil. Hoe sta Ik echter zelf tegenover zulke daden die tegen het leven
van een mens gericht zijn? Weer laat Ik de vrije wil van de mens gelden,
wat hij ook van plan is.
Maar steeds beslis Ik nog over leven en dood. Want Ik kan heel goed ook
een kwaad plan verijdelen, Ik kan er ieder mens voor behoeden om aan aanvallen
van slechte mensen ten offer te vallen en Ik weet of en wanneer Ik een
mens deze bescherming geef. Ik weet ook wanneer het laatste uur van een
mens heeft geslagen is dat Ik voor zijn aardse leven heb vastgesteld.
Want dan roep Ik de ziel van de mens weg voor haar bestwil - om haar te
beschermen voor de terugval in de diepte, wanneer ze al een zekere rijpheid
heeft bereikt, of ook om een ziel verder te gebruiken in het geestelijke
rijk, dat ze aan het verlossingswerk deelneemt vanuit dit rijk. Zoals
Ik ook het leven van diegene beëindig die geen vooruitgang op aarde
meer laat zien of wiens opgave op aarde Ik als beëindigd beoordeel.
Dit alles bepaal Ik, want Ik ben de Heer over leven en dood. En al gaat mijn tegenstander nog zo bruut te werk, al zet hij ook de mensen die aan
hem gebonden zijn aan tot daden van haat en liefdeloosheid, hij bezit
niet de macht het einde van het leven van een mens te veroorzaken.
Hij kan alleen de mens als tussenpersoon weten te bewegen, maar hoe de
uitwerking van elke nog zo slechte daad is, zal steeds aan mijn wil zijn
overgelaten. Maar voor het willen van een daad moet iedere ziel zich verantwoorden
en ook mijn tegenstander blijft de kluistering niet bespaard op grond
van zijn activiteiten in de laatste tijd voor het einde.
Ik zal dus de mens die zich aan de wil van mijn tegenstander heeft overgegeven,
zijn vrije wil laten, Ik zal hem niet verhinderen zijn voornemen uit te
voeren al is het nog zo slecht, maar Ik zelf bepaal de uitwerking of laat
het toe. En verliest een mens zijn leven door 'n duivelse aanslag, dan
heeft mijn wil het einde van hem voorbestemd, want Ik zelf roep een mens
weg, omdat Ik inzie wanneer het uur daarvoor is gekomen.
En al zegeviert mijn tegenstander nu ook, hij is ook slechts een werktuig
in mijn heilsplan van eeuwigheid, hij heeft eerst de vrije wil van de
mens nodig om zijn schandelijke plannen uit te kunnen voeren.
Maar met alles wat gebeurt, is in mijn heilsplan van eeuwigheid rekening
gehouden en ook mijn tegenstander draagt er door zijn wil toe bij, dit
heilsplan te ondersteunen en de mensen tot een beslissing aan te zetten,
omdat ieder mens zijn vrije wil moet bewijzen, of hij kiest voor Mij of
voor hem en daaraan beantwoordend ook al het wereldgebeuren zich afspeelt,
waarbij hij wel nauw betrokken is, maar uiteindelijk toch mijn wil beslist
tot hoe ver Ik zijn activiteiten duld, steeds met de vooruitziende blik
op de afloop die Mij alleen bekend is.
Amen |