BD.8706
23 december 1963
Delging van de oerschuld was alleen mogelijk door de Liefde
Eens moest uw oerschuld worden gedelgd. Eens moest daar boete voor worden gedaan ter wille van de gerechtigheid Gods, daar anders de schuldig geworden wezens nooit weer in de nabijheid van God konden komen, die ze vrijwillig hadden verlaten en op de diepte hadden aangestuurd. Geen schuld kon eeuwig niet goedgemaakt blijven, maar er kon eindeloos lange tijd voorbijgaan tot het goedmaken plaatsvond. En dat is ook het geval geweest, want er gingen eeuwigheden voorbij waarin de gevallen wezens eindeloze kwellingen moesten uitstaan en dus ook de gevolgen van hun zondenschuld hebben gedragen, maar die nochtans niet voldoende waren voor een totale delging van hun schuld. Want daartoe waren de wezens niet meer in staat omdat de oerschuld daarin bestond dat zij zich tegen de goddelijke liefde verzetten, wat tot gevolg had dat ze zelf zich ontdeden van elke liefde. Maar een tenietdoen van de schuld was alleen weer mogelijk door het tegendeel, dat de liefde weer met kracht op de eeuwige Liefde aanstuurde. Maar deze liefde was niet meer voorhanden.
Er werd eens tegen de liefde gezondigd en alleen de liefde zou weer een werk van boetedoening hebben kunnen volbrengen dat tegen die grote schuld van het zich afkeren van God opwoog. En al het eens gevallen geestelijke was zonder enige liefde en daardoor eindeloos ver verwijderd van God als de eeuwige Liefde. Van beneden uit, dus van de kant van dit gevallen geestelijke dat zich in de diepte bevond, kon daarom een verzoening van de schuld niet plaatsvinden, hoewel er in het stadium als mens, na een eindeloos lange gang door de schepping, ten behoeve van de terugkeer naar God een nietig vonkje van liefde aan het wezen wordt geschonken. Maar diens wil is nog door de tegenstander van God gebonden en te zwak om zich uit diens boeien los te maken. Daarom moest hem hulp worden gebracht, die weer alleen "Liefde" kon brengen. Liefde die in een bij God verbleven Wezen in overvloed was en die dit Wezen ertoe bracht voor het ongelukkige, gevallen geestelijke het werk van verzoening te volbrengen, die Het aanleiding gaf om neer te dalen op aarde in het duistere rijk van de tegenstander van God en de zwakke mensen door een werk van grootste barmhartigheid te helpen de wil te versterken, zodat ze dan zelf de vonk van liefde in zich konden voeden en laten opvlammen tot een heldere vlam, die weer op het vuur van de eeuwige Liefde aanstuurt en zich weer met Haar kan verenigen. Dus moest de zondenschuld teniet worden gedaan door een Wezen wiens liefde zo machtig was dat Het voor Zijn gevallen broeders Zijn leven offerde, dat Het eens uit het rijk van het licht naar de aarde in de donkerte afdaalde en dat Het vervolgens midden in dit rijk een strijd voerde tegen de tegenstander van God, dat Het hem de zielen afkocht met Zijn bloed, met Zijn leven, dat Het als mens Jezus de offerdood aan het kruis onderging en het losgeld betaalde voor al die zielen die weer naar God terug wilden keren en alleen te zwak waren om de tegenstander van zich af te schudden.
Jezus nam dus de gehele zondenschuld van alle mensen uit het verleden, het heden en van de toekomst op Zijn schouders en Hij heeft door Zijn dood aan het kruis de gerechtigheid Gods voldoening geschonken. Zijn liefde was zo groot dat de eeuwige Liefde daar genoegen mee nam en ter wille van een enkele Mens de grote oerschuld heeft geschrapt. En Hij neemt ieder weer aan die Jezus om vergeving van zijn schuld vraagt, die Hem smeekt hem kracht te schenken om de terugkeer naar God te volbrengen, die zich van de genaden van het verlossingswerk bedient welke de Mens Jezus door Zijn dood aan het kruis heeft verworven. Nooit zou u mensen deze terugkeer naar God hebben kunnen volbrengen, omdat de ontzaglijke schuldenlast u geen vooruitgang mogelijk maakte en omdat u zonder enige liefde was. Toch kon alleen liefde de verbinding met God herstellen, en daarom moest een Wezen van het licht dat vol liefde was, zich aanbieden om naar de aarde af te dalen. En in dit Wezen, dat Zijn intrek nam in een menselijke buitenkant, kon zich de eeuwige Liefde zelf manifesteren. Dus God als de eeuwige Liefde kon zich volledig verenigen met de ziel, die geheel en al doorstraald werd en tenslotte, lichaam en ziel in volledig vergeestelijkte staat, ook de totale vereniging met God had gekregen. God zelf kon in deze mens Jezus het verlossingswerk volbrengen en de poort werd weer geopend voor al die gevallen wezens die zich in het aardse bestaan als mens uitspreken voor Jezus en daardoor ook God zelf erkennen Die in Jezus mens is geworden.
Amen |