BD.8637
6 oktober 1963
Kracht - Ik-bewustzijn - Denkvermogen - Wil
U mensen zou niet kunnen bestaan als mijn kracht u niet doorstroomde,
of anders gezegd, u zou niet meer leven als de ziel uit u gevloden zou
zijn - die de eens door Mij uitgestraalde kracht is en het eigenlijke
leven in u is. Dus bent u door goddelijke kracht tot leven gewekt die
van Mij - als de Oerbron van kracht - is uitgestroomd.
Voor u, die niet gelooft aan een God en Schepper, is uw lichamelijk leven
maar een natuurlijk proces, waarvoor u voor uzelf weliswaar geen verklaring
kunt vinden, maar dat ook uw gedachten niet zozeer bezig houdt, dat u
veelmeer onverschillig is en u maar in zoverre tot nadenken zou kunnen
brengen, doordat ook u eenmaal uw aardse leven zult verliezen - dat u
vergankelijk bent als u niet aan een voortleven gelooft.
Dat echter de kracht uit Mij, die als ziel in u is, de basis is van het
eigenlijke zelfbewustzijn van de mens, kunt u niet begrijpen. En dat u
uiteindelijk in uw oersubstantie hetzelfde bent als uw God en Schepper,
daarover denkt u niet na - en daarom benut u ook uw aardse leven niet,
als u zich het eigenlijke doel niet bewust is.
Ieder mens is oorspronkelijk een goddelijk schepsel, want het menszijn
is niet het begin van zijn bestaan maar eerst het gevolg van een grenzeloze
dwaling van de door Mij eens in alle volmaaktheid geschapen wezens. Altijd
echter is het dezelfde kracht die zowel de eerst geschapen wezens, alsook
de mensen doorstroomt en hen in staat stelt te leven. Het is alleen dat
die kracht in verschillende graden in de wezens van weleer, alsook in
de mensen werkzaam is, dat dus eens diezelfde kracht tot onbegrensde scheppende
activiteit in staat was, terwijl ze in de mens vanwege zijn weerstand
door de vroegere afval van Mij - slechts tot uiterst geringe werkzaamheid
komt.
Maar door de wil van de mens zelf kan deze kracht altijd vermeerderd worden,
tot ze weer geheel naar mijn wil actief zal zijn - als de mens zich op
aarde voltooit. Daarover weten de mensen niets en ze beschouwen zichzelf
niet veel anders dan alle scheppingswerken om hen heen, die wel evenzo
kracht uit Mij zijn, daar ze anders niet zouden kunnen bestaan. Want er
is niets wat niet door mijn kracht doorstroomd is, alleen zijn de scheppingswerken
zolang zonder zelfbewustzijn, tot de afzonderlijke krachtvonkjes samen
een menselijke ziel gevormd hebben en dan ook weer het zelfbewustzijn bezitten
zoals voorheen.
Tegelijk met het zelfbewustzijn echter heeft de mens het denkvermogen teruggekregen,
en dat geeft hem ook weer de mogelijkheid, met een goede wil, de in hem
opkomende gedachten tegenover elkaar af te wegen. Maar er is ook een heel
klein liefdesvonkje in hem dat ook een klein lichtje ontsteken kan. En
zo kunnen weer goddelijke krachten in hem worden gewekt die hij eens bezat
en door zijn afval van Mij verloor. Want deze kracht die ieder mens -
als goddelijk schepsel - doorstroomt, heeft op de een of andere wijze
ook zijn uitwerking. De wil van de mens beslist echter of die kracht naar
goddelijke wil wordt aangewend - en daardoor voortdurende vermeerdering
van de goddelijke kracht ten gevolge heeft, of, dat alleen de verzorging
van het lichaam wordt beoogd en dan weer misbruikt wordt zoals eens, toen
de afval van de wezens van Mij plaatsvond - omdat deze wezens niet overeenkomstig mijn wil werkzaam waren - maar hun eigen verkeerde wil daar tegenover
stelden.
Pas als de mens zich ten volle bewust is dat hij een schepsel Gods
is en dat zijn bestaan alleen door het doorstromen van goddelijke kracht
verzekerd is, pas dan zal hij moeite doen deze kracht ook goed te gebruiken
- en er dan ook op bedacht zijn, het toestromen van goddelijke kracht
voortdurend te vermeerderen. Want dan zal hij ook mijzelf leren liefhebben
hij zal in liefde werken - en hoe liefdadiger hij is, des te meer zal
hij met kracht vervuld zijn.
Alles is kracht uit Mij, alles wat u om u heen ziet, dus kunt ook u, mensen
in uw oersubstantie alleen uit Mij uitgestraalde kracht zijn. En u moet
dit ernstig bedenken, dat uw Schepper, die vol van waarheid is, u ter wille
van een doel het leven heeft gegeven. Maar dat dit doel niet alleen uit
aardse prestaties en successen bestaat moet uw verstand u alleen al zeggen,
en daarom moet u zonder ophouden vragen en het doel van uw aards bestaan
proberen te doorgronden. Deze gedachten zijn te belangrijk dan dat ze
teruggedrongen mogen worden, als ze in u opduiken. En wie ze ernstig in
zich overweegt, die zal zeker niet zonder antwoord gelaten worden dat
voor hem ook aannemelijk zal zijn, zelfs als het enkel weer door middel van gedachten
tot hem komt.
Wie zichzelf echter als zo gering beziet dat hij zich voor een toevalsproduct
van natuurkrachten houdt, die zal ook op het einde van zijn aardse leven
geen geestelijk succes kunnen boeken, hij zal in dezelfde toestand zijn
als in het begin van zijn belichaming als mens, of nog dieper zijn afgezonken,
want in hem is nog dezelfde weerstand tegen Mij die hem er eertijds toe
bracht van Mij af te vallen. En deze weerstand breek Ik niet met geweld
- maar hij zal nog eindeloze tijden moeten lijden, tot hij eenmaal uit
zichzelf deze weerstand opgeeft en tot Mij zal terugkeren.
Amen |