Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8598
27 augustus 1963

De mens mag niet door bewijzen gedwongen worden om te geloven

Ik wil u geen dwang opleggen en daarom moet u vrij kunnen geloven. U mag niet door bewijzen gedwongen worden om te geloven. Nochtans is het voor u gemakkelijk met een goede wil uzelf een bewijs te verschaffen, als u ook uw hart laat spreken en niet alleen uw verstand. Als dan, volgens uw gevoel, mijn woord u weldadig aandoet, hebt u daarin al een bewijs - en laat dan ook uw hart spreken. Weet dat Ik Mij altijd alleen uit door het hart - en dan kunt u er ook van overtuigd zijn Mij te horen - en zo zal het u gemakkelijk vallen te geloven.

Ik moet u echter deze vrijheid laten, en daarom zult u nooit volledige bewijzen kunnen leveren dat u door Mij - uw Vader - rechtstreeks aangesproken wordt, en toch zult u zelf het bewijs in uw binnenste weten en innerlijk overtuigd zijn, als u maar van goede wil bent.

U moet dus geheel vrij blijven in uw wil om u met Mij in verbinding te stellen, wat echter niet het geval zou zijn als u door een bewijs gedwongen deze band alleen uit vrees tot stand zou brengen - als u dan wel aan Mij zou denken maar niet in liefde omdat zo'n verstandelijke verbinding waardeloos zou zijn voor uw ziel.

En daarom moet het u mogelijk zijn mijn woord ook af te wijzen omdat u eraan twijfelt of het wel mijn woord is, want het aannemen van mijn woord hangt van een bepaalde graad van liefde af, die dan echter ook de mens in staat stelt - het als mijn woord te herkennen. En daarom zal mijn woord alleen daar begrepen worden - in een mensenhart - waar de liefde reeds ontvlamd is. Dan kan er echter ook niet meer van een geestelijke dwang door het woord gesproken worden. Waar echter de liefde ontbreekt, daar heeft mijn woord niet de bewijskracht om toch nog aangenomen te worden.

Zo is dus ieder mens de keus opengelaten hoe hij zich instelt tegenover mijn woord. Maar het blijft toch een grote hulp dat de mens tevoren de juiste houding tegenover Mij aanneemt, wanneer hij het woord verstandelijk grondig overdenkt, als hij zich tenminste eerst eens met zulke gedachten bezighoudt, waartoe mijn woord hem kan aanzetten. Wanneer de mens het als menselijke opvattingen beziet en goedwillend onderzoekt welke waarde het als zodanig heeft, dan begint hij na te denken en dan kan hij ook daardoor een juiste instelling tegenover Mij verkrijgen. Doch altijd alleen, als hij een God boven zich weet en zich dan in gedachten met Mij verbindt, waartoe echter altijd een goede wil vereist is, daar anders ook ieder onderzoek achterwege blijft - en dan mijn woord zonder effect aan de oren van de mens voorbij gaat.

Dat verklaart dus ook waarom het slechts op zo weinig mensen indruk maakt, als ze door dienaren mijn woord uit den hogen ontvangen - omdat niet veel mensen de wil en het verlangen naar Mij hebben en omdat maar weinig mensen een leven van liefde leiden. Voor die mensen blijft dus mijn woord meestal een holle klank waaraan zij geen enkele aandacht schenken, ook als het hun gebracht wordt. Maar wederom moet dat geen reden zijn voor mijn arbeiders in de wijngaard moede te worden in hun arbeid voor Mij en mijn rijk, want steeds weer zullen enkelen zich door Mij aangesproken voelen - en deze weinigen zijn dan ook nog gered van de ondergang.

En ter wille van deze weinigen vertraag Ik nog altijd mijn gericht, dat gezien de geestestoestand van de mensen reeds lang zou moeten hebben plaatsgevonden. Ik wijk echter niet af van de dag die Ik bepaald heb voor het einde sinds eeuwigheid. En steeds weer zullen er tot aan het einde toe zielen te vinden zijn die zich losmaken uit de keten van mijn tegenstander, die Ik nog in het laatste uur kan aanspreken en die door mijn woord ook worden aangeraakt, zodat zij nog veranderen en Mij hun wil schenken. Maar dit zal altijd geschieden zonder enige geloofsdwang, want zelfs wat als bewijs zou kunnen gelden zal door hen niet als zodanig worden aangezien. En alleen de liefdevolle, geestelijk ontwaakte mens kan niet meer twijfelen, omdat hem het werkzaam zijn van de geest alleen bewijs genoeg is voor de waarheid van dat wat Ik de mensen doe toekomen. Omdat het hun heel vanzelfsprekend voorkomt dat de Vader tot Zijn kinderen spreekt, zodat zij geen bewijs meer nodig hebben om overtuigd te kunnen geloven.

Zo zal de geestelijk ontwaakte en liefdevolle mens ook iedere dwaling als zodanig herkennen, want het licht is binnenin hem en dit verlicht zijn denken. Hij zal zich ook niet door verkeerde geestelijke opvattingen laten verblinden die als bedrieglijke schijnlichten van mijn tegenstander uitgaan, die steeds vanuit dezelfde opzet werkzaam zou willen zijn - en ook diegenen weer verblindt die geen juiste band met Mij hebben - en die daarom makkelijk aan mijn tegenstander ten prooi vallen, als zij zich niet verweren tegen zijn invloed door een sterk verlangen naar de waarheid. Dezen zal hij niet kunnen bedriegen, want het verlangen naar de waarheid is gelijk te stellen aan het verlangen naar Mij - en Ik zal hen waarlijk niet een prooi laten worden van de dwaling, want Ik wil licht brengen, overal waar nog geestelijke duisternis is. Ik wil de duisternis doorbreken maar niet versterken - en dat zal me ook daar lukken waar de mens naar licht verlangt.

Amen