BD.8566 De toedracht van het scheppen der wezens - De afval van God Geloof dat Ik u graag wil onderrichten, wanneer Ik in u een verlangen naar de zuivere waarheid verneem. Van Mij gaat alleen "licht" uit, en dat licht doorstraalt de duisternis. U bent echter nog in een gebied zonder licht, waar dat licht u moet worden gebracht, tot u er zo mee vervuld bent dat u zelf dat licht weer kunt laten uitstralen. U bent echter bereid mijn lichtstralen te ontvangen wanneer u opheldering wenst over gebieden die nog donker voor u zijn. Want dan kan Ik u ook opheldering geven en Ik kan u weer langzaam in een toestand van inzicht verplaatsen, en u kennis schenken die u zalig zal maken. Het moet helder in u worden en u moet weten vanwaar u komt en wat uw einddoel is. Maar deze kennis kan alleen Ik zelf u geven, want Ik heb u tot mijn eigen vreugde geschapen. U bent uit Mij zelf voortgekomen, want mijn liefdekracht plaatste schepselen buiten Mij volgens mijn evenbeeld die als wezens zelfstandig waren, dat wil zeggen: Ik schiep hen als miniatuur van Mij zelf. Ik gaf deze schepselen leven, dat wil zeggen: zij konden scheppen en werken net als Ik. Zij konden ook mijn stem vernemen en kenden Mij dus ook als hun God en Schepper en waren Mij toegewijd en bovenmatig zalig. Maar van het voormalige rijk der zalige geesten weet u mensen weinig of niets. Dit rijk was echter op de eerste plaats geschapen omdat Ik Mij zelf in evenbeelden terug wilde kennen, aangezien Ik Mij vaten schiep waarin Ik mijn liefde kon uitgieten. Want dit was de aanleiding tot het scheppen van de geestelijke wezens, dat mijn eindeloze liefde zich wilde wegschenken en zich wou uitstorten in gelijk gezinde wezens die in hun volmaaktheid Mij onvoorstelbare zaligheid zouden bereiden. Ik schiep tot mijn vreugde een geestelijke wereld met geestelijke bewoners en Ik verlevendigde deze met scheppingen van de wonderbaarlijkste soort en Ik verheugde Mij in de zaligheid van deze wezens. Ik bereidde hun zulk een zaligheid, omdat de liefde die mijn oerelement was en is, Mij daartoe drong. En eindeloos lange tijden bestond deze geestelijke wereld in harmonie en in innige verbinding van alle wezens met Mij, hun Schepper en Behouder. Eindeloze tijden waren deze wezens door hun wil en in hun liefde met Mij verbonden, want ook het eerst geschapen wezen dat Ik zelf in alle volmaaktheid uit Mij had voortgebracht, was Mij in diepe liefde toegedaan. En het vond onbegrensde zaligheid in het scheppen van steeds nieuwe wezens, die weliswaar door zijn wil, maar door het gebruiken van mijn kracht ontstonden, wat ook volgens mijn wil was. Want de liefde die dat wezen voor Mij voelde had ook een gelijk gerichte wil als gevolg, en zodoende was er dus in de geestelijke wereld niets onharmonisch. Er was niets wat tegenstrijdig was aan mijn wil, het was een geestelijke wereld van onbegrensde zaligheid omdat alle wezens vervuld waren van licht en kracht, en scheppen konden naar eigen wil. En dat was ook volgens mijn wil, zolang mijn liefdekracht al mijn schepselen doorstraalde. Maar deze volmaakte toestand bleef niet bestaan, want Ik kluisterde deze wezens niet door mijn wil. Ik gaf integendeel ieder wezen een vrije wil als een teken van hun goddelijkheid, en die vrije wil had ook het eerst geschapen wezen - Lucifer, en hij heeft deze vrije wil misbruikt. Hij kon dus in vrije wil hetzelfde willen als Ik zelf, en hij zou onbegrensd zalig geweest en ook eeuwig zo gebleven zijn. Maar hij misbruikte die vrijheid van wil en richtte hem verkeerd, wat een geestelijke revolutie ten gevolge had van een draagwijdte waar u mensen zich geen begrip van kunt maken. En u mensen op aarde bent de producten van deze eerdere geestelijke revolutie. Het eerst geschapen wezen Lucifer, met wie Ik door het woord gedurig contact had, bezat evenals alle geschapen wezens het vermogen te denken en was dus ook in staat mijn woord een verkeerde betekenis te geven. Hij bezat een vrije wil en kon dus ook zijn denken en gevoelen veranderen. Hij kon uit de wet van de eeuwige ordening treden en geheel verkeerde opvattingen opstellen, en daardoor zowel in zichzelf als ook in de wezens die bij hem aangesloten waren een gedachten verwarring aanrichten, die bovenmate zware gevolgen had. Hij bracht dus zijn verkeerd denken over op de wezens die door zijn wil, maar met het gebruiken van mijn kracht voortgebracht waren. Er ontstond een algemeen verzet tegen Mij en de wezens kwamen in opstand tegen Mij. Zij namen mijn liefdestraling niet meer zonder weerstand aan en werden daardoor verzwakt en lichtloos. Zij verzetten zich tegen de wet van de eeuwige ordening en hun gedachten gingen eigen wegen. En er ontstond een ongelooflijke chaos in het leger der oergeschapen geesten, die nu ook beslissen moesten wie zij wilden toebehoren, wat een afval van talloze wezens van Mij ten gevolge had. Maar, Ik verhinderde dit alles niet, want Ik zag daarin de weg tot een nog grotere zaligheid die Ik de geschapen wezens bereiden kon. Zij kwamen wel in alle volmaaktheid van Mij voort, waren echter toch nog steeds slechts mijn werk. Nu echter, na hun afval van Mij, hebben zij de mogelijkheid als "kinderen" tot Mij terug te keren waardoor zij een zaligheid verkrijgen die hun oorspronkelijke zaligheid nog overtreft. Maar de vrije wil moet deze terugkeer tot stand brengen, want pas dan is het wezen geheel onafhankelijk van Mij, van mijn macht en mijn wil geworden. En toch kan het zich aan mijn wil overgeven, omdat het nu door de bereikte volmaaktheid geheel in mijn wil opgegaan is. Op deze weg terug tot Mij bevindt u mensen zich nu, wanneer u over deze aarde gaat. En wanneer u van goede wil bent kan mijn liefdelicht u weer doorstralen. U kunt dan het inzicht weer terugwinnen dat u eens bezat, maar evenwel vrijwillig opgegeven had. Ik ken geen grotere zaligheid dan u deze kennis te doen toekomen, dan u steeds weer mijn grote liefde aan te bieden en uw toestand, zonder licht en kennis te veranderen, opdat u weer tot onbegrensde zaligheid kunt komen. Opdat u uw doel bereikt en terugkeert als kinderen tot Mij, uw Vader van eeuwigheid, wiens liefde u geldt en voor eeuwig gelden zal omdat u uit Zijn liefde eens bent voortgekomen. Amen |