BD.8512
28 mei 1963
Verklaring voor lijden en noden van de eindtijd
Ik geef u in overweging, dat u elke dag die u nog gegund is
zult kunnen benutten voor uw voltooiing. En al bent u nog zo ver van Mij
verwijderd, u zult zelf de wijde kloof kunnen overbruggen, zodra u maar
innig tot Mij bidt. Dan bent u vrijwillig de weg naar Mij gegaan en Ik
kom u waarlijk tegemoet en trek u tot Mij.
En al is de tijd dat u op aarde bent nog maar kort, zolang u een vrije
wil bezit zult u deze op Mij kunnen richten. En vanaf dat ogenblik geeft
u Mij ook het recht u bij de hand te nemen en te leiden. Alleen deze vrije
wil die u Mij schenkt moet vanuit uzelf werkzaam worden, wanneer u tot
Mij bidt als uw God en Schepper, die u erkent als machtig en op wiens
liefde u een beroep doet om u te helpen.
Alleen een innig gebed tot Mij verlang Ik en waarlijk, u bent gered voor
tijd en eeuwigheid. Want door dit gebed erkent u Mij weer als uw Vader,
van wie u eens bent uitgegaan. En door dit gebed zoekt u ook weer de band
met Mij en dan kan mijn kracht ook weer bij u binnenstralen. En elke terugval
in de diepte is nu uitgesloten, want Ik doe tegenover mijn tegenstander
ook mijn recht gelden, omdat u ook een deel van Mij bent, dat Ik niet
meer opgeef, wanneer het eens voor Mij heeft gekozen.
En nog bezit u het zelfbewustzijn. Nog gaat u als mens over de aarde. En
u hoeft alleen de korte tijd nog maar goed te gebruiken om u te voltooien,
want van mijn ondersteuning daarvoor zult u ook zeker kunnen zijn, omdat
Ik nog tot aan het einde worstel om iedere ziel, dat Ik haar voor Mij
zal winnen. Alleen kan Ik u niet in bezit nemen, zolang u zelf u nog richt
op mijn tegenstander en hij daarom ook recht heeft op u, dat Ik hem niet
betwist.
Maar met geestelijke waarschuwingen en aanmaningen kan Ik op u mensen
geen diepe indruk maken. Er moeten aardse zorgen en noden op u drukken,
dan bestaat er eerder het vooruitzicht dat u aan Mij denkt en de weg naar
Mij inslaat met de vraag u te helpen. En daarom kan Ik nood en zorgen
niet van u mensen afwenden, omdat ze het laatste middel zijn om u aan
te zetten uw denken te veranderen.
Daarom zal ook het leed in de eindtijd de overhand krijgen. En ieder mens
zal daar zelf door getroffen worden, of het bij de medemensen moeten meemaken.
Want de liefde moet in de harten der mensen worden ontstoken en elke aardse
nood kan er aanleiding toe zijn, dat de harten vertederd raken en hulpvaardig
de medemens bijstaan. En waar er nu een liefdesvonk begint te gloeien,
zal Ik een handje helpen en de mensen voorzien van kracht om in het vervolg
in liefde werkzaam te zijn. En dan brengen ze al het begin van een band
met Mij tot stand, die ze versterken overeenkomstig de graad van hun liefde.
Tot aan het einde zullen zich gelegenheden voordoen bij de mens, waarbij
hij helpen kan in onbaatzuchtigheid. Of hij die benut, beslist zijn wil,
die vrij is. Maar juist voor deze wil is hij verantwoordelijk, want zijn
wil wordt zowel van mijn kant alsook van die van de tegenstander beïnvloed
en hij moet nu beslissen. Maar hij kan denken en door middel van gedachten
zullen mijn lichtwezens hem bijstaan, maar ze zullen steeds zonder dwang
op hem inwerken, zoals ook mijn tegenstander het denken niet gedwongen
kan richten.
Maar mijn liefde zal hem niet laten vallen. Mijn liefde volgt de ziel
tot aan de dood van het lichaam en ze wordt zo vaak door Mij aangeraakt,
dat ze waarlijk kan kiezen voor Mij. En zodra ze maar werken van liefde
verricht, heb Ik haar gewonnen, want nu komt ze dichter bij me en ontvangt
steeds weer kracht om werkzaam te zijn in de liefde. En de liefde bindt
ons aaneen. Deze ziel kan niet meer verloren gaan. Maar zonder noden en
lijden zal Ik niets meer op deze aarde bereiken en dat moet voor u allen
een verklaring zijn, waarom de eindtijd vaak ondraaglijk schijnt te zijn.
Wat mijn liefde niet meer tot stand brengt, kan alleen nog maar door nood
en leed geschieden, opdat Ik zelf zal worden aangeroepen in het leed en
Mij om bijstand wordt verzocht.
En deze roep wordt van Mij uit beschouwd als erkenning van Mij zelf. En
in overeenstemming daarmee zal ook de mens worden bedacht. Ik zal me zo
duidelijk openbaren, dat de mens Mij nu pas leert zien en hij ook Mij
liefde zal betuigen. En Ik zal hem aannemen, nog op het laatste ogenblik.
Hij zal behoed blijven voor het lot van de hernieuwde kluistering en al
is zijn graad van rijpheid nog zo gering, hij zal deze toch hoger kunnen
maken in het rijk hierna, omdat het gevaar van een teruggang in de diepte
nu niet meer bestaat. Want wie Mij eenmaal heeft onderkend, geeft Mij
eeuwig niet meer op.
Amen |