BD.8467
14 april 1963
Waar zijn verleidingen van afkomstig?
Er wordt u veel gegeven omdat mijn liefde voor u onbegrensd
is, en gelooft u dan dat Ik een verzoek van u onvervuld laat dat het welzijn
van uw ziel betreft?
De ziel zal er echter het grootste voordeel uit trekken, als Ik haar naar
waarheid onderricht, want dan leert ze Mij kennen en liefhebben en dan
is ook haar doel zeker, dat ze zich door de liefde met Mij verenigt. Veel
zult u, mensen nog te weten komen door mijn onderrichtingen, steeds dieper
zult u binnendringen in een gebied dat voor u alleen maar op geestelijke
manier kan worden ontsloten, en daarom zal Ik Mij steeds weer aan u openbaren,
Ik zal u door mijn geest een weten doen toekomen, dat u zal verblijden
en moet helpen u te voltooien.
En het is voornaam dat u weet, hoe uw eigen aard is en waarom u zo geaard
bent zoals u als mens over de aarde gaat. Het gaat erom op deze aarde
uw laatste wilsproef af te leggen, het gaat erom dat u volbrengt, u opnieuw
te vormen zoals u als oerwezen was, wat zoveel wil zeggen als, dat u al
het negatieve dat nog aan u kleeft, verandert in iets positiefs en weer
die volmaakte wezens wordt die u was in het allereerste begin.
Uw onvolmaaktheid bestaat daarin, dat uw vrije wil die zich alle richtingen
op kon ontplooien, helemaal omsloeg, dat hij dus het tegenovergestelde
nastreefde van datgene wat met mijn wil overeen kwam, dus wettelijke ordening
was. Het (oerwezen) stapte uit de wet van de eeuwige ordening, het misbruikte
zijn wil en deed zo zijn wezen worden tot het tegendeel. Nu echter is
het door het eindeloos lange tijd durende proces dat hem terug moet brengen
weer in staat opnieuw zijn wil een beslissing te laten nemen, wat het
tevoren, in de toestand van een gebonden wil, niet kon. Deze ontwikkelingsgang
is u al uitvoerig uitgelegd. Nu echter is het wezen bij het begin van
zijn belichaming als mens nog ver van de volmaaktheid verwijderd omdat
het nog eigenlijk veel negatiefs bezit, dat het nog moet overwinnen in
het aardse leven. Want het wezen bevindt zich nog helemaal in de macht
van hem, die de aanleiding gaf tot zijn val in de diepte. En daar de wezens
hem eens vrijwillig in de diepte zijn gevolgd, heeft hij ook nog een zeker
recht op die zielen.
Maar ook Ik heb er recht op, omdat al mijn schepselen uit mijn kracht
zijn voortgekomen. De ziel moet nu zelf de beslissing nemen aan welke
heer ze ondergeschikt wil zijn, en om haar wil strijden zowel Ik alsook mijn tegenstander gedurende het aardse leven. Dus heeft ook mijn tegenstander
het recht op de wil van de mens in te werken en hij doet daarom ook alles,
om hem voor zich te winnen.
Daar de mens, het eens gevallen schepsel dat nu belichaamd is, veel negatiefs
in zich bergt, dus eigenschappen en aandriften die kenbaar maken dat hij
bij mijn tegenstander hoort, moet de mens nu strijd voeren tegen die eigenschappen
en aandriften. Hij moet zichzelf overwinnen, al het negatieve afstoten
en zijn wezen weer veranderen, doordat hij goddelijke eigenschappen aanneemt,
doordat hij een passende maat vindt voor alle neigingen die hem naar zijn
natuur als mens zijn toegevoegd, opdat hij zich toetsen kan en strijd
voert tegen zichzelf, dat wil zeggen: tegen de door de tegenstander in wanorde
gebrachte gedachten, handelingen en geestvermogens, die juist als gevolg
van de val van weleer het wezen totaal veranderden, dat wil zeggen: zondigen tegen
de wet van de eeuwige ordening.
De strijd tussen Mij en mijn tegenstander om de wil van de mens vindt
voortdurend plaats gedurende het aardse leven, en de tegenstander zal
te allen tijde zijn verleidingskunsten aanwenden, hij zal de mens steeds
ertoe aanzetten te handelen tegen de wet in, dus tegen mijn ordening van
eeuwigheid te zondigen. En steeds opnieuw zal de mens zelf de wil moeten
opbrengen deze verzoekingen te weerstaan, maar daar ook altijd de kracht
voor krijgen, wanneer hij Mij er maar om vraagt. De verleidingen komen
altijd van mijn tegenstander, terwijl Ik alleen maar aangeroepen wil worden
om de mens voor vallen te behoeden.
Wat het nu ook wezen mag, op welke wijze de mens in verzoeking raakt,
het is steeds het werkzaam zijn van mijn tegenstander. Nooit is zo'n verleiding
van Mij afkomstig, steeds ben Ik echter bereid u, mensen te helpen om
de verzoekingen te weerstaan. Het gaat erom dat u, mensen zich van mijn
tegenstander, die om u vecht, los maakt, terwijl hij steeds weer probeert
u aan zich te binden en ten val te brengen. Nooit zou Ik u op dezelfde
manier in zulke bekoringen leiden, integendeel proberen u daar uit te
bevrijden. Maar Ik kan mijn tegenstander niet zijn recht ontzeggen om
voor u, die in vrije wil bij hem wilde horen, te strijden. En evenzo heb
niet Ik deze verkeerde neigingen in u gelegd, dat ze u dus volgens de
wetten van de natuur naar beneden zouden kunnen trekken, veeleer moet
uw vrije wil zelf de grenzen trekken, u zult de juiste maat moeten vinden,
dan zult u nooit zondigen.
Mijn tegenstander echter zal steeds proberen u ertoe te brengen de juiste
maat te overtreden, dus al het goede in het tegendeel te doen verkeren,
alle aandriften, die u volgens de natuur in u hebt, te misbruiken en u
daardoor tot zonde te brengen. Hij zal nooit aflaten u in verzoeking te
brengen tot aan het eind van uw leven, maar u zult hem kunnen overwinnen
met mijn genade en mijn kracht. Dat Ik al deze verzoekingen toelaat, betekent
echter niet dat Ik zelf u 'in verzoeking leid', maar Ik leid u uit de
verzoeking en verlos u van alle kwaad, wanneer u Mij daarom vraagt.
Van Mij kan er niets negatiefs beweerd worden, Ik zelf kan ook niets negatiefs
in een mens gelegd hebben, integendeel, Ik kan steeds alleen maar het
volmaakte scheppen, dat het wezen echter in vrije wil door de invloed
van mijn tegenstander kan veranderen in het tegendeel. Maar in het aardse
leven moet u de proef afleggen of u bereid bent te strijden tegen al het
niet-goddelijke in u, en met dat doel zal Ik u helpen op elke wijze. Want
Ik wil dat u de volmaaktheid bereikt, maar Ik zelf zal uw geestelijke
nood niet vergroten, doordat Ik de mogelijkheden van een nederlaag voor
u nog vermeerder. Want Ik bemin u en wil u gelukzalig maken voor eeuwig.
Amen |