Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8458
5 april 1963

Opheldering over de oergeest en zijn afval

Al Mijn zorg gaat uit naar u die Mij dienen wilt in de laatste tijd voor het einde, want u moet nog veel dwaling rechtzetten die Ik u blootleg en u daarom de middelen in de hand geef er tegen in te gaan, wat u nooit zou kunnen zonder het toezenden van mijn woord uit den hogen. Ik weet waar het denken van de mensen nog verward is. Ik weet, waar er zich opvattingen in hen hebben vastgezet die zij niet graag willen opgeven, die echter niet volgens de waarheid zijn. Ik wil allen opheldering geven, Ik wil het denken verlichten van hen die van Mij uit de opdracht hebben de waarheid te verspreiden.

Ik kan u altijd alleen weer dezelfde uitleg geven, dat u door Mij eens uitgestraalde wezens bent, die hun bestemming niet na kwamen omdat zij tegen Mij in opstand kwamen. Wat Ik nu uitgestraald heb als kracht, waren ik-bewuste schepselen, in staat na te denken en met een vrije wil begiftigd, dus geen dode mechanismen. Zij hadden het leven in zich, want mijn kracht, die hun oersubstantie was, is en blijft iets levends - dat aanspoort tot gestadige werkzaamheid. Deze kracht dus gaf Ik de vorm van wezens, wat echter geestelijk te verstaan is. Zij konden elkaar wederzijds aanschouwen als schitterende schepselen in het stralenste licht. Ieder uitgestraald schepsel was ook een wezen op zich. Het was als onafhankelijk voortgebracht en werd voortdurend met mijn liefdekracht doorstraald. Het waren evenbeelden van mijzelf. Het waren miniaturen van mijn eigen Wezen, die zelfstandig in kracht en licht konden werken en hoogst volmaakt waren, omdat uit Mij alleen het volmaakte kan voortkomen.

Deze wezens werden Mij ontrouw en veranderden dus door hun vrije wil in het tegendeel. Zij verloren hun volmaaktheid, werden gebrekkig en ellendig, want het goddelijke liefdelicht dat hen doorstraalde, wezen zij af en als gevolg daarvan ontdeden ze zich van het goddelijke. De wezens echter bleven bestaan, alleen de liefde gaven zij prijs. En dit was mogelijk omdat zij als bewijs van hun goddelijke oorsprong ook een vrije wil bezaten, die zich naar iedere richting kon ontplooien en die zich voor de tegengestelde richting uitsprak. Het wezen heeft dus de liefdekracht van God - mijn voortdurende liefdeaanstraling afgewezen, en dat verklaarde zijn val in de diepste diepte, omdat het onbekwaam werd werkzaam te zijn en in zijn substantie verhardde. Het door Mij in alle volmaaktheid geschapen wezen heeft zich dus vrijwillig van Mij verwijderd en begaf zich steeds meer naar de diepte.

Deze afval van de geesten van Mij is u steeds weer duidelijk gemaakt en u weet waarin deze afval van Mij bestond: dat mijn liefde werd afgewezen. Het wezen werd daardoor onbekwaam om te werken. Omdat echter het wezen in zichzelf door Mij uitgestraalde kracht was, die niet passief kon blijven, moest die kracht zich op een andere manier doen gevoelen. En dat werd dus mogelijk doordat deze kracht omgevormd werd tot schepping en nu naar mijn wil werkzaam was, dus verrichtte het gevallen wezen een dienende functie in 'n andere vorm - onderhevig aan de wet van "je moet". Wat gekluisterd door de scheppingswerken gaat met het doel van een langzame opwaartse ontwikkeling, dat is het gevallen geestelijke schepsel dat eens uit Mij is voortgekomen.

Het is het wezen dat Ik als hoogst volmaakt schiep, dat Ik als zelfstandig buiten Mij plaatste als mijn evenbeeld, en dat zich nu op een smartelijke weg om over terug te keren, weer moet omvormen tot wat het oorspronkelijk is geweest. En er kan u geen duidelijker antwoord gegeven worden als u vraagt waar de geest gebleven is, toen het wezen viel.

Over welke geest spreekt u? Ik heb geestelijke wezens geschapen en dezen zijn afgevallen van Mij. De ziel is dus niet de ziel van een geest, nee, de ziel zelf is de eens gevallen oergeest, die zich met het doel van uiteindelijke voltooiing in de mens belichaamt. En belichaamt zich een niet gevallen oergeest, dan is diens ziel gewoonweg deze oergeest en niet slechts een deel er van.

Dat nu alle gevallen geesten ook steeds met zorgen worden omringd gedurende het hele proces van terugkeer door wezens van het licht, die helemaal zijn ingegaan op mijn wil tijdens hun beproeving - zal u steeds weer duidelijk worden. Want deze lichwezens vinden hun geluk daarin, bij te dragen aan de uiteindelijke terugkeer van de gevallenen. Hun overgrote liefde draagt steeds zorg voor alle schepselen. Zij zorgen steeds voor nieuwe omhulsels die de gevallen geesten een opwaarts gaan mogelijk maken. Want de liefde zal altijd naar mijn wil werkzaam zijn en daarom ook voortdurend toestromen naar wat nog onvolmaakt is, opdat het zich bewust verandert tijdens het leven op aarde en weer dat wordt wat het in het allereerste begin was. En deze ommekeer wordt daarom ook alleen door de liefde tot stand gebracht die het wezen als mens nu zelf moet ontsteken om weer de vereniging met Mij te vinden, die het tot een gelukzalig wezen maakt tot in alle eeuwigheid.

Amen