BD.8329
14 en 16 november 1962
Grote geestelijke nood in de eindtijd
U zult u niet mogen verwonderen over de verwarde opvattingen
van de mensen in de laatste tijd voor het einde - het doet er niet toe
op welk gebied. Overal heerst mijn tegenstander en hij beïnvloedt
het denken van diegenen die niet helemaal vast met Mij verbonden zijn.
Maar de mijnen zullen zich afvragen hoe het mogelijk is dat een zo verkeerd
denken onder de mensheid is ingezet, want ze zijn door Mij zelf in hun
denken geleid en kunnen daarom niet begrijpen in welke denkrichting de
mensheid verkeert; omdat ze weinig geloof heeft en haar weg alleen gaat
zonder Mij, en mijn tegenstander zich derhalve bij hen kan aansluiten.
Aards en geestelijk hebben de mensen zich van de waarheid afgekeerd, van
natuurlijk(e) gevoelen(s) en van al het goede en mooie. Daarentegen zijn
ze de wereld in de meest krasse vorm toegedaan, dat wil zeggen: ze vervormen alles
en hebben elk gevoel voor het juiste en goede verloren. En geestelijk
bevinden ze zich in diepste duisternis, ze weten niets over geestelijke
samenhangen, over hun God en Schepper en de opgave van hun leven op aarde
en wensen daar ook niets over te weten te komen. Ze leven in geheel verkeerde
wilsrichting en geven daarom mijn tegenstander onbeperkte macht, die hij
gebruikt op de meest kwalijke wijze.
En hulp is zo lang onmogelijk als in hen zelf niet het verlangen opkomt
duidelijkheid te verkrijgen in alle zaken. Er moet uit henzelf dit verlangen
bovenkomen, vanuit het inzicht dat de wereld en haar goederen vergankelijk
zijn en dat hun leven niet alleen doel op zichzelf kan zijn, integendeel
middel tot een doel moet zijn. Dit inzicht kunnen ze verkrijgen zodra
ze als het ware hun levenslust hebben botgevierd, zodra ze aards hebben genoten
van wat hun begerenswaardig voorkwam. Er kunnen uren van innerlijke bezinning
komen die hun het leven dat ze tot nu toe hebben geleefd onnozel en onzinnig
doet voorkomen en dan is het mogelijk dat ze plannen maken om te veranderen,
dat ze toegankelijk zijn voor het spreken van de medemensen die op de
juiste weg wandelen en hen trachten te overtuigen dat hun weg de juiste
is. En mensen zouden erbarmen moeten hebben met de geestelijke nood van
een medemens en er aan denken door ten gunste van hem te bidden. Want
zulke gebeden blijven niet onverhoord. Maar meestal behoudt de tegenstander
zijn macht over zulke mensen en de geestelijke nood wordt steeds bedreigender
en is ook oorzaak van de verandering van deze aarde. Want zodra het geestelijk
dieptepunt is bereikt, is ook een verwoesting van de oude aarde met al
haar scheppingen gemotiveerd, een totale verandering van al datgene wat
het onrijpe geestelijke bevat met als doel de positieve ontwikkeling.
Steeds zal er voor het einde van een verlossingsperiode deze op de materie
gerichte toestand onder de mensen zijn waarin het geestelijke besef onder
de mensen verloren is gegaan, omdat er in deze tijd veel mensen op aarde
zijn die nog veel onrijp geestelijks in zich dragen, wier tijd echter
is afgelopen die hun werd toegekend om vrij te worden uit de vorm. Deze
mensen kunnen rijp worden in de tijd tot aan het einde, maar ze moeten
hun weerstand tegen Mij opgeven, ze moeten hun wil veranderen en op Mij
richten. Maar hun ontbreekt het geloof in Mij als God en Schepper, die
hun kracht kan en wil doen toekomen. Zonder deze echter zijn ze te zwak.
Maar ze worden voortdurend gewezen op de Macht die hun het leven gaf,
zowel door mijn woord dat deze mensen ook soms bereikt alsook door dat
wat ze meemaken, het eigen lot en dat van hun medemensen. Want Ik maak
me aan alle mensen bekend die er maar over nadenken wat het aardse leven
hun ten deel laat vallen. Het denken staat de mens volledig vrij, hij
wordt wel beïnvloed door mijn tegenstander of ook door de krachten
van het licht, maar niet gedwongen in dezelfde richting te denken als
zij. Maar zolang de mens van Mij uit denkvermogen bezit, moet hij zich
ook verantwoorden over hoe hij zijn aardse leven heeft gebruikt, want
van Mij uit wordt er alles aan gedaan om zijn denken te stimuleren.
En daarom is het de mensen ook mogelijk op aarde rijp te worden - dat
hun het binnengaan in het lichtrijk toestaat - die in een nog erg onrijpe
toestand deze aarde betreden. Ze mogen geaard zijn hoe ze willen, het
is hun niet onmogelijk zichzelf te veranderen en de voltooiing te bereiken,
omdat mijn genade op buitengewone wijze allen toevloeit en ze alleen maar
hoeft te worden benut. En zelfs met een zeer zwakke wil houd Ik rekening,
doordat Ik zulke mensen in situaties laat komen waar hun weerstand afneemt
en het hun makkelijk zou kunnen vallen zich op Mij te richten. Ik wend
elk middel aan dat nog succes belooft, opdat de ziel niet ten prooi valt
aan het lot van de hernieuwde kluistering. Maar de laatste vrijheid moet
Ik aan hen overlaten.
Het is een grote genade wanneer ze voortijdig uit het aardse leven worden
weggeroepen, omdat ze dan op aarde niet meer dieper kunnen vallen en in
het rijk hierna waarlijk alles wordt geprobeerd om hen voor een verdere
val in de diepte te behoeden. Maar dan houden ze zich nog in de nabijheid
van de aarde op en ze kunnen ook het lot van veel mensen die met hen nauwe
banden hadden in het leven op aarde, op de voet volgen. Ook in de geestelijke
wereld kunnen ze nog denken, ofschoon vaak verward, maar er wordt hun
steeds weer bijstand verleend van de kant van de lichtwezens die zich
onherkenbaar gehuld in hetzelfde gewaad, bij hen voegen en met hen spreken.
Alles wordt er geprobeerd de zielen op de weg ten hogen te brengen, steeds
zonder dwang van hun wil, maar in liefdevolle zorg, die ook soms wordt
herkend en in dank aangenomen. Zodra echter deze verlossingsperiode ten
einde loopt, zijn ook de poorten van het geestelijke rijk gesloten, dat wil zeggen:
dan is op aarde al de scheiding voltrokken van de bokken en de schapen.
Alleen blijven nog die mensen over die Mij trouw zijn en overgeplaatst
worden op de nieuwe aarde. Maar de anderen zijn de aanhang van mijn tegenstander
en ze delen ook het lot van mijn tegenstander. Ze worden gekluisterd weer
voor eindeloos lange tijd.
En daarom moet u de mensen niet beklagen die uit het leven worden weggeroepen,
want bij hen is er steeds nog een verbetering te behalen, ze zijn niet
helemaal ten prooi gevallen aan mijn tegenstander, ofschoon ze ook in
het rijk hierna nog weg kunnen zinken, terwijl zij die achterblijven wel
nog tot het einde de mogelijkheid hebben om te keren en dan ook gered
worden van de ondergang, maar deze mogelijkheid weinig benutten en daarom
een vreselijk lot tegemoet gaan. En u zult ook het eerdere sterven van
uw geliefden als een daad van genade van mijn kant mogen beschouwen en
zodra u hen liefdevolle gedachten en voorspraak doet volgen, hoeft u ook
niet meer bang te zijn dat ze verloren gaan.
Deze toezeggingen van mijn kant moeten u altijd troostvol aandoen en de
verklaring geven van alle slagen van het noodlot, ongevallen en catastrofen
waarbij zoveel mensen hun leven verliezen. Want Ik wil het aantal ongelukkigen
die een hernieuwde kluistering ondergaan, verminderen voor zover dit mogelijk
is.Want dit zal erg groot zijn, want mijn tegenstander is op het einde
op zon manier bezig dat hij grote aanhang heeft en behoudt. Maar dit ene
staat vast, dat zowel op aarde alsook in het geestelijke rijk wordt geworsteld
om iedere afzonderlijke ziel, dat er alles aan wordt gedaan om de mensen
op de juiste weg te leiden en de zielen van hen die zijn gestorven behulpzaam
te zijn. Want alle moeten eens de gelukzaligheid bereiken.
Amen |