Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8327
12 november 1962

De vereniging van de ziel met haar geest

Op de eenvoudigste en begrijpelijkste wijze openbaar Ik mijzelf aan u mensen, want Ik spreek niet alleen tot de verstandsmensen maar tot allen die naar de waarheid verlangen, ook als zij niet over een scherp verstand beschikken. Ik spreek hen echter zo aan dat het voor hen ook begrijpelijk is en daarom bedien Ik me daarvoor van een mens die zelf eenvoudig is in zijn manier van uitdrukken, die ook iedereen kan begrijpen als hij van mens tot mens spreekt, omdat Ik ook dan door mijn geest werk als hij aan geestelijke gesprekken deel neemt.

Wordt nu mijn woord naar de aarde gebracht, dan geschiedt dat ook op een manier dat de inhoud van mijn openbaringen duidelijk en bevattelijk is. Daarom zal ook ieder mens kunnen begrijpen, dat de gebeurtenis van de afval van de geesten daarin bestond dat zij het aanstralen van mijn liefde - mijn liefdegeest afwezen. Dat dus de terugkeer tot Mij weer daarin bestaat dat ze het aanstralen van mijn liefde vrijwillig aannemen, zich dus weer met mijn geest moeten verenigen. En die vereniging met mijn geest vindt dan plaats als de goddelijke liefdesvonk die in ieder mens ligt en deel is van Mij, ontstoken wordt tot een vlam die zich onafgebroken gedrongen voelt naar Mij, als het Oervuur terug te keren.

Dan is de gevallen oergeest weer tot zijn oerelement geworden en wel béwust. Want kracht uit Mij is hij gebleven ook ná zijn afval van Mij, omdat deze van Mij uitgestraalde liefdekracht niet kan vergaan. De terugkeer tot Mij kan dus alleen bewust geschieden, waartoe de vrije wil nodig is, die het voordien gekluisterde wezen als mens weer terugkrijgt en nu deze wil op de juiste manier moet gebruiken.

Wel gaat onbewust het oerwezen de weg terug, opgelost in ontelbare partikeltjes, als het in de scheppingen van de aarde gekluisterd is. En deze terugkeer is een daad van genade mijnerzijds, omdat Ik het allerdiepst gevallen wezen wil helpen, dat het die hoogte weer bereikt waar hem de vrije wil weer teruggegeven wordt.

Dan echter moet de vereniging van de geestvonk in hem met de Vadergeest van eeuwigheid plaatsvinden, als de uiteindelijke terugkeer moet worden gerealiseerd. De oergeest die als ziel van de mens nu de weg over de aarde aflegt is zo lang nog van Mij verwijderd, als hij zonder liefde is. Want ofschoon Ik hem een liefdesvonk gegeven heb, moet hij zelf eerst deze liefdesvonk laten opvlammen voordat zich nu de vereniging met de Vadergeest kan voltrekken. Want alleen de liefde brengt deze vereniging tot stand en de liefde moet vrijwillig door de mensen beoefend worden, wat dus ook het aanstralen van mijn liefdekracht mogelijk maakt en zodoende het wezen weer wordt wat het in het oerbegin was.

De ziel is een gevallen oergeest. Als er dus wordt gezegd: de ziel verenigt zich met haar geest, dan is onder geest altijd alleen te verstaan de liefdegeest uit mij, die door de oergeest eens werd afgewezen en deze zich afsloot voor iedere liefdestraal. Als mens draagt de ziel - de eens gevallen oergeest, een goddelijk geestvonkje in zich maar moet zich daar uit vrije wil bij aansluiten, wat de ziel nu bewust doet als zij zich openstelt voor het aanstralen van mijn liefde en daardoor zelf in liefde werkzaam is. Zij heeft dus de geest in zich en haar aardse opdracht is slechts zich door deze geest te laten beïnvloeden, wat steeds tot gevolg zal hebben, dat de mens de liefde beoefent en zich door die liefde met Mij verbindt, die de eeuwige Liefde ben. En dan verenigt de ziel zich dus weer met haar geest. De oergeest gedraagt zich niet meer afwijzend tegenover Mij en het aanstralen van mijn liefde, maar hij streeft bewust naar Mij toe. Hij verlangt naar de straling van mijn liefde en iedere scheiding tussen Mij en hem is opgeheven. Hij is weer hetzelfde goddelijke oerwezen dat van Mij is uitgegaan en na zijn vrijwillige afval van Mij ook weer vrijwillig naar Mij is teruggekeerd, maar nu tot mijn kind is geworden dat Ik Mij niet scheppen kon, maar waar de vrije wil van het geschapen wezen voor nodig was om hoogst volmaakt te worden.

Het heeft zich dus vergoddelijkt uit vrije wil en kan nu scheppen en werken met Mij in hoogste zaligheid in vrije wil, die echter ook de mijne is, omdat een volmaakt wezen niet anders willen en denken kan dan Ik, die de volmaakste Geest ben in de oneindigheid.

Amen