Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8224
26 juli 1962

Het smartelijk lot van de zielen in het hiernamaals

Wie zich aan de wereld heeft overgeleverd, moet en zal de dood vrezen, want de mens is niet vergaan wanneer hij sterft, maar de ziel heeft hem verlaten, die niet sterven kan en nu in het geestelijke rijk verder bestaat in een toestand die past bij haar aardse leven. De ziel kan nu pas het ware leven binnengaan, dat eeuwig duurt en een staat van gelukzaligheid is, omdat ze in volledige vrijheid, in licht en kracht nu kan scheppen naar eigen wil, die echter ook mijn wil is omdat ze zich aan mijn wil geheel ondergeschikt heeft gemaakt. Maar ze kan ook in een smartelijke toestand in het rijk hierna vertoeven, in duisternis en onmacht en toch in het bewustzijn van zichzelf. Dan kan men wel van dood spreken, maar niet van een staat van volledig vergaan. En juist daarin bestaat haar kwelling, dat zij weet in welke volheid van kracht ze leefde op aarde en dat ze nu niet bij machte is en niet bekwaam iets te volbrengen. Dat zij het zelfbewustzijn behoudt, betekent voor haar juist die vergrote kwelling, maar het kan de ziel ook daartoe helpen dat ze uit deze dode toestand tevoorschijn komt, dat ze helpers die haar in het rijk hierna tegemoet gaan gehoor schenkt en ook hun aanwijzigingen opvolgt die de ziel al een lichte verbetering opleveren.

Maar het is uiterst moeilijk de zielen ertoe te brengen zich om andere ongelukkige zielen te bekommeren, omdat ze steeds alleen maar met zichzelf bezig zijn, omdat hun zoals op aarde de liefde ontbreekt en altijd nog de eigenliefde overheersend is. Maar alleen door liefde kan het de ziel mogelijk zijn op te klimmen in het hiernamaals. Zij zelf moet liefdevolle voorbeden ontvangen, die ze als kracht voelt en waardoor het dan ook mogelijk is dat ze haar wil verandert. En ze moet zelf de liefde in zich wekken doordat ze ook aandacht schenkt aan haar hulpbehoevende broeders in het hiernamaals en bereid is tot enige hulpverlening. Dit wordt door de ziel dan ook als het toestromen van kracht ondervonden en de wil tot liefde wordt gestimuleerd, die alleen de ziel uit haar kwellende toestand kan bevrijden.

Gaat ze in volslagen duisternis het rijk hierna binnen, dan kan het zeer lang duren tot ze zich van haar ellendige toestand bewust is en ze naar een verbetering smacht. Maar zodra eenmaal het verlangen in haar opkomt om haar "dode" toestand te veranderen, zodra ze inziet dat ze niet meer op aarde vertoeft en toch niet is vergaan, zal ze ook nadenken over haar toestand en proberen hieruit te komen. En deze wil al bezorgt haar helpers: lichtwezens, die verkleed naar haar toekomen en haar duidelijk proberen te maken dat zij ook uit haar toestand kan komen wanneer ze daar de wil toe heeft. Juist de mensen die geheel ongelovig van de wereld zijn heengegaan, hebben veel voorbede van menselijke zijde nodig, opdat ze in het hiernamaals zo'n wil opbrengen en streven naar een verbetering van hun toestand. Want elk gebed voor deze zielen bezorgt hun toevoer van kracht en nooit gaat deze kracht verloren wanneer de ziel maar mensen op aarde achterlaat die haar in een voorbede gedenken.

U mensen zult er daarom veel toe kunnen bijdragen dat ook zulke zielen de dood overwinnen, dat zij daarboven nog tot leven komen. Want zolang de ziel zelfbewust is, geef Ik haar niet op, want zolang is ze ook in staat haar wil te veranderen, die zich alleen op Jezus Christus hoeft te richten en die haar de verlossing ook verzekert. Maar als ze zo diep wegzinkt dat geen lichtvonkje haar meer bereikt, dan stuurt ze steeds verder aan op de diepte en ze verhardt weer. En dit betekent ook weer het oplossen en verliezen van het zelfbewustzijn, het betekent hernieuwde kluistering in de materie en het begin van een nieuwe verlossingsperiode, omdat geen wezen verloren gaat, omdat geen wezen eeuwig dood blijft, maar eens in alle zekerheid weer het leven bereikt dat eeuwig duurt.

Ook in het rijk hierna wordt er geworsteld om zulke zielen, dat ze deze hernieuwde kluistering niet meer hoeven door te maken. En ieder mens die in liefde aan zulke zielen denkt, is bezig met het verlossingswerk en de zielen zullen hem eeuwig dankbaar zijn dat hij ze uit de nacht van de dood naar het licht van de dag leidde. Want datgene wat eens als wezen uit Mij is voortgekomen, kan niet vergaan. Maar pas wanneer dit geschapene in vrijheid, licht en kracht werkzaam kan zijn, is het tot leven gekomen, dat nu echter eeuwig niet meer verloren gaat.

Amen