BD.8121
10 maart 1962
Het ontvangen van het woord is een vrije wilsact
Ik heb u mijn dienaren op aarde nodig, want Ik kan niet door
ongewone werkzaamheid de mensen tot een geloof aan een God en Schepper
dwingen die dit geloof nog niet bezitten. En zou Ik uit den hogen de mensen
hoorbaar aanspreken, dan was het met hun wilsvrijheid gedaan, zij zouden
dan moeten geloven en nog alleen hiervan onder de indruk zijn en noodzakelijkerwijs mijn wil nakomen. Maar zij moeten weer aangesproken worden, omdat zij
zich in grote geestelijke nood bevinden. Daarom moet Ik door mensenmond
tot hen spreken en het aan hun vrije wil overlaten of zij mijn woord willen
aannemen of niet.
Ik heb u nodig en uzelf zult het ook begrijpen; u zult mijn tegenwoordigheid
bespeuren en weten dat het uw Vader in de hemel is, die tot u spreekt, die u er altijd alleen toe aanspoort u tegenover uw medemensen uit te
spreken en hun te vertellen van mijn ongewone werkzaamheid in u. Ongewoon
weliswaar alleen voor hen die nog niets van mijn liefde en erbarmen weten,
die voor alle mensen geldt, die Mij en mijn Wezen nog niet kennen en daarom
zelf geen enkele verbinding met Mij zoeken.
En aan dezen wil Ik Mij openbaren als een Vader, die het welzijn van Zijn
kinderen aan het hart ligt. Ik wil Mij aan hen openbaren als een
God van liefde, wijsheid en macht. En Ik heb u mijn dienaren nodig, opdat
Ik door u de mensen kan aanspreken. Want er staan Mij niet veel werktuigen
ter beschikking, daar het een act van de vrije wil is mijn woord in ontvangst
te nemen, die ook een basis vereist die niet vaak bij de mensen is aan
te treffen. Een diep geloof dat door de liefde gewonnen werd moet hen
ertoe brengen om in hun binnenste te luisteren. Zij moeten bewust mijn
genade verwachten, deze vasthouden en steeds bereid zijn door te
geven wat zij ontvangen. Een diep geloof zal hen bewegen in hun innerijk
te luisteren, en alleen dan kan Ik Mij openbaren als de mens in dit geloof
zich met Mij verbindt, Mij dan tot zich laat spreken.
Dat Ik nu van u het verbreiden zo dringend verzoek van datgene wat tot
u komt vindt zijn reden in de grote onwetendheid van de mensen die door
het aardse leven gaan met alleen werelds gerichte gedachten. Die niets
maar dan ook helemaal niets weten en geloven van het rijk dat buiten de
aarde ligt, dat zij eens betreden zullen, als hun lichamelijk leven beëindigd
is. Deze mensen zijn in de grootste nood want zij kunnen niet vergaan,
daar hun zielen verder leven na de dood van het lichaam. En deze zielen
wacht geen aangenaam lot, want zij gaan in totale duisternis het rijk
hierna binnen - en zij zullen veel leed en kwellingen moeten verduren
voordat een glimpje licht hen verlicht. Ik zou de mensen graag dit glimpje
licht nog geven voordat het einde komt. Ik zou hen toch nog graag zodanig
willen helpen dat zij zelf het contact tot stand brengen met hun God en
Schepper, dat zij zich in gedachten met Hem bezig houden en Ik nu zelf
op hun gedachten kan inwerken.
En daarom tracht Ik hen aan te spreken en u moet Mij daartoe dienen, dat
Ik Mij in overeenstemming met uw bereidwilligheid kan uiten en uw medemensen
daarvan kennis ontvangen. U moet u door Mij laten onderwijzen en dan uw
weten verder geven. Maar altijd in onveranderde vorm, want wat van Mij
uitgaat is de zuivere waarheid en die moet onbedorven verder worden gegeven,
wil ze als licht werkzaam zijn in de harten van de mensen die weinig licht
bezitten. En u bewijst Mij waarlijk een dienst waarvoor Ik u zegenen zal,
want al mijn schepselen heb Ik lief en geen van hen mag verloren gaan
voor weer een eindeloos lange tijd.
En daarom zal u ook steeds weer de kracht van mijn liefde toestromen,
zolang u Mij dienen wilt. Ik zelf zal u mijn tegenwoordigheid bewijzen
doordat mijn openbaringen ook op u een buitengewone indruk zullen maken,
want Ik behoef bij u geen geloofsdwang meer te vrezen, die uw geloof dagelijks
aan Mij laat zien als u verlangend mijn aanspreken verwacht - en voor
Mij werkzaam bent.
Amen |