Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.8095
5 februari 1962

God is in ons - Hij is bij ons aanwezig

Er bestaat geen groter genadegeschenk voor u, mensen op deze aarde, dan dat u in een rechtstreeks aanspreken door Mij wordt onderricht. Want dan ben Ik bij u aanwezig en Ik geef u blijk van mijn tegenwoordigheid door openbaringen die u alleen kunnen toekomen door Mij zelf, die van alles op de hoogte ben. Ik ben dus in u, want of u ook maar een nietig vonkje van de geest van mijn Godheid in u bergt - mijn geest is ondeelbaar en u zult er daarom steeds van kunnen spreken dat Ik zelf in u ben en werk, wanneer dit geestvonkje zich uit. En dus wordt u ook waarheidsgetrouw onderricht door Mij, daar Ik zelf de eeuwige Waarheid ben.

Zo zult u dus het ontvangen van het woord moeten waarderen, dat een ongewoon genadegeschenk is, omdat u als mens nog niet de hoogste graad van rijpheid bezit, die een volkomen vereniging tot gevolg heeft. Maar mijn liefde voor u is overgroot en er moet u een buitengewone hulp verleend worden omdat mijn tegenstander grote macht heeft en deze aanwendt om u in het verderf te storten.

Maar Ik zou Mij niet kunnen uiten wanneer u zelf het vonkje van mijn goddelijke geest niet liet opvlammen. Wanneer u zelf niet een leven van liefde zou leiden dat de geestvonk ontsteekt en hem nu in staat stelt zijn werk te doen. En u zou wederom niets vernemen van dat wat hij u laat ondervinden wanneer u niet in diep geloof naar de stem in uw binnenste zou luisteren. Wanneer u niet aan mijn rechtstreeks aanspreken zou geloven. En dit stelt weer de innerlijke band met Mij voorop, die Mij er nu toe brengt u met mijn liefde te bestralen en u in overvloed te schenken.

Ik wil altijd in u zijn en u van mijn aanwezigheid blijk geven. En daarom zal Ik u altijd aanspreken zo vaak u het toelaat, dat wil zeggen: u zich innerlijk met Mij verbindt en luistert binnen in u. En dan stort Ik een rijkdom over u uit, die u waarlijk gelukkig zal maken. Ik schenk u licht in alle volheid, Ik onderricht u waarheidsgetrouw, over alles wat voor het rijp worden van uw ziel dienstig is. Ik bestraal u met mijn liefde en mijn liefde schenkt u wat u ontbreekt, omdat u nog niet volmaakt bent.

Al vaak heb Ik u opheldering gegeven over het "werkzaam zijn van mijn geest" en u er ook van in kennis gesteld dat aan de verstandelijke kennis van de mens grenzen zijn gesteld, maar nooit aan het weten dat door het werkzaam zijn van mijn geest kan worden verkregen. Dit weten is waarlijk onbegrensd en toch kan het de mens worden overgebracht door Mij zelf, de Waarheid, het Licht van eeuwigheid. Maar ook alleen maar Ik zelf kan u dit weten doen toekomen en Ik zoek me waarlijk goede vaten uit, waarin Ik mijn licht kan laten binnenstromen, dat nu echter ook zal schijnen ver weg in de donkere nacht.

Toch is dit maar zelden mogelijk. Meestal bieden de mensen Mij weerstand, omdat ze niet het hart maar het verstand laten spreken. Waar echter mijn rechtstreeks werkzaam zijn mogelijk is, daar heeft de lichtstraal zoveel sterkte, dat hij veel mensenharten verlichten kan, die hem zonder weerstand opvangen, die zich aan de straling van de liefde overgeven en nu dus indirect mijn aanspreken in ontvangst nemen.

En dat wil Ik bereiken, dat de mensen hun geestelijke blindheid verliezen en dat ze weer langzaam tot het inzicht komen omtrent dat wat ze waren in het allereerste begin en wat ze weer moeten worden. Ik wil in ieder mens een klein lichtje ontsteken, want dan zal hij zijn aardse leven bewust leven. Hij zal zich vragen stellen en deze zullen hem door middel van gedachten beantwoord worden. Zijn denken zal juist zijn wanneer het zijn verlangen is de waarheid te weten te komen.

Hij zal op de hoogte zijn van mijn wil en deze trachten te vervullen, omdat hij ook de samenhang met Mij als zijn God en Schepper begint in te zien. En er zal hem zeker steeds helderder licht bestralen want hij opent zich voor de bestraling door mijn liefde, zodra hij maar in gedachten de verbinding met Mij tot stand brengt, zodra hij elk innerlijk verzet tegen Mij opgeeft.

Ik ben zelf in hem als nietige goddelijke vonk en deze tegenwoordigheid van Mij weert hij niet meer af en Ik kan dan ook in hem werken. En Ik zal dat ook doen. Ik zal Mij aan iedereen openbaren, ook al is dit op verschillende manieren, steeds passend bij de graad van zijn rijpheid. Maar ieder mens zal Mij kunnen herkennen, als hij het maar wil. De lichtstraal van mijn liefde zal hem steeds weer aanraken tot hij zich bewust openstelt en verlangt naar Mij en mijn liefde, die hem dan in alle volheid ten deel zal vallen. Want Ik heb mijn schepselen lief en Ik wil dat ze zalig worden. Ik wil ook dat ze op de hoogte zullen zijn van mijn grote liefde, opdat ze mijn liefde beantwoorden. Maar dan is ook de vereniging verzekerd, dan zal mijn schepsel ook elke duisternis zijn ontvlucht, omdat het licht in hem zelf straalt, omdat Ik zelf in hem aanwezig kan zijn en er dan waarlijk geen terugval in de diepte meer te vrezen is.

Amen