BD.8084
21 januari 1962
Bewijs van de liefde voor God: liefde voor de naaste
De liefde voor Mij moet u bewijzen door onbaatzuchtige liefde
voor de naaste. Wat u aan de geringste van mijn broeders doet, dat hebt
u aan Mij gedaan.
Liefde tot God zonder naastenliefde is daarom niet mogelijk. Want gevoelens
die u zich dan zelf voorspiegelt, kunnen door Mij niet als liefde worden
beschouwd, omdat liefde zich steeds zal uiten in werken die het welzijn
van de naaste dienen die in nood is. Liefde zonder werken is eveneens
onmogelijk, want liefde is kracht en kracht wil steeds werkzaam worden.
En daarom zult u steeds als graadmeter voor uw liefde hebben, of ze u
aanzet tot werken, of uw wil wordt aangespoord werken van liefde te verrichten.
U zou zich daarover ernstig rekenschap moeten afleggen. En u zou nooit
aan de nood van uw medemensen voorbij moeten gaan. U zou steeds moeten
proberen nood te lenigen, vreugde te bereiden, te troosten en te helpen,
want u zult steeds nood om u heen zien. En in het bijzonder zult u zich
moeten bekommeren om de mensen die zich in geestelijke nood bevinden.
Weliswaar wordt zulke hulp niet vaak aangenomen, want heel weinig mensen
staan ervoor open dat aan hun ziel bijstand wordt verleend, toch zult
u steeds weer moeten proberen geestelijke spijs en drank uit te delen,
waar het maar passend is. U bewijst Mij pas uw liefde, wanneer u zich
de geestelijke en aardse nood aantrekt van de medemens, die ook mijn schepsel
is, wiens ziel Ik wil winnen. En pas een liefde die zich uit in werken,
zal u een levend geloof opleveren, dat Ik verlang om u de eeuwige gelukzaligheid
te schenken.
Wie in Mij gelooft zal zalig worden. Maar wat verstaat u onder geloof,
dat u deze gelukzaligheid moet opleveren? Ik neem geen genoegen met woorden
waardoor u een geloof zult willen bekrachtigen. Werkzaam zijn in liefde
verlang Ik eerst. Bewijzen van uw liefde voor Mij door onbaatzuchtige
naastenliefde. Want deze kan pas een levend geloof voortbrengen, dat alleen
waarde heeft voor Mij. En zolang uw liefde tot de naaste nog gering is,
zolang u zich tegenover hem niet als broeder gedraagt, zolang u het aan
werken van liefde laat ontbreken, zult u zich niet te zeker moeten voelen
door het geloof alleen zalig te worden. Want dan is ook uw geloof alleen
maar vorm. U spreekt alleen niet tegen, maar u bent nog lang niet levend.
En zult u dan ooit de geest in u tot leven wekken, die alleen door werken
van liefde tot leven kan komen? Voortdurend wordt werkzaam zijn in liefde
van u gevraagd, maar dit verlangen vervult u maar zelden en daarom is
er ook maar zelden een levend geloof te vinden.
Hoe ernstig zal de uitwerking in het hiernamaals zijn van deze dwaling,
dat u denkt de werken niet nodig te hebben. Maar alleen de werken volgen
u na en hiervan zult u er maar weinige kunnen laten zien, omdat er te
weinig liefdekracht in u was die zich in werken bevestigd had. Uw gelukzaligheid
zal in overeenstemming zijn met de graad van liefde, omdat ook alleen
de liefde een juist geloof tot gevolg heeft. Maar een geloof zonder liefde
is dood en zal bijgevolg ook nooit tot gelukzaligheid leiden. En "liefde"
zult u niet mogen verwisselen met "gevoelens", die gemakkelijk
in een mens kunnen opkomen, maar die hem toch niet aansporen om werken
van liefde voor de naaste te verrichten.
En er wordt u waarlijk veel gelegenheid geboden liefdevol werkzaam te
zijn. En u moet zich nooit afsluiten voor de verzoeken van uw medemensen
die in nood zijn. U moet hen oprecht willen helpen en dan zult u het ook
kunnen, omdat de liefde uw geest verlicht en u ook de juiste middelen
en wegen toont, of het nu aardse of ook geestelijke noden zijn die u probeert
op te heffen. Maar vertrouw niet op woorden, die zo lang dood zijn als
u ze niet door werkzaam zijn in liefde het leven geeft. U zult nooit tot
het juiste begrip komen van de woorden die de schrift bevat, wanneer u
niet door werken van liefde de geest in u wekt. En daarom worden er van
u "werken" verlangd, want "wat u voor de geringste van mijn broeders doet, dat hebt u voor Mij gedaan".
Amen
|