BD.8035
7 november 1961
Een verkeerd beeld van God - Dwaalleren
Welk een karikatuur krijgt u van mijn Wezen als Ik aan u
wordt voorgesteld als een God van toorn en wraak, als een strenge rechter
zonder erbarmen, die steeds alleen maar straft en veroordeelt maar nooit
genade laat gelden. Zo'n God zult u steeds alleen vrezen en Hem uit vrees
gehoorzaamheid bewijzen, u zult ook Zijn geboden alleen onderhouden uit
vrees voor straf, maar u zult Hem nooit liefhebben zoals Hij door u bemind
wil worden. Zolang dus voor u van Mij zo'n beeld wordt ontworpen wandelt
u niet in de waarheid. U bevindt u dan nog in geestelijke duisternis,
zodat u moeilijk uw doel bereikt en de vereniging met Mij vindt. Want
alleen de liefde brengt dit tot stand, en deze liefde zult u nauwelijks
voor een wezen opvatten dat op die manier aan u wordt voorgesteld. Ik
echter wil uw liefde winnen, uw volste vertrouwen. Ik wil door u gezien
worden als trouwe Vader, die met Zijn kinderen nauw verbonden wenst te
zijn door de liefde. En daarom moet u ook een juist beeld van Mij verkrijgen;
de waarheid over mijn Wezen, dat in zich liefde, wijsheid en macht is,
moet u geschonken worden. Dat hoogst volmaakt is en dat u ook kunt liefhebben
als u zich omvat voelt door mijn liefde, die naar u uitgaat tot in alle
eeuwigheid.
Een God die u straft als u gezondigd hebt, die zult u wel vrezen, maar
niet kunnen liefhebben. Ik echter straf u niet maar help u steeds alleen
maar een uitweg te vinden uit uw zondige toestand en schenk u de kracht
en genade, opdat u dit kunt. En nooit zal Ik het wezen dat zondig geworden
is in de diepte storten, nooit zal Ik het verdoemen maar steeds proberen
het uit de diepte omhoog te trekken, omdat het mijn medelijden opwekt
dat het zelf de weg naar de diepte heeft genomen. En alle middelen die
Ik aanwend om het gevallen, het zondig geworden wezen weer omhoog te leiden
zijn bewijzen van mijn liefde, nooit echter strafacties die met mijn oneindige
liefde onverenigbaar zijn. U behoeft dus aan zulke leren die Mij voorstellen
als een wrekende en straffende God geen geloof te schenken. U mag dus
ook de leer van de eeuwige verdoemenis afwijzen als een grote dwaalleer,
want Ik verdoem nooit een schepsel, veeleer heeft het zelf in vrije wil
op de diepte aangestuurd en steeds alleen wil Ik het weer uit de diepte
bevrijden. Maar dat nu mijn rechtvaardigheid niet uitgeschakeld mag worden
verduidelijkt u alleen, dat Ik een wezen de gelukzaligheid niet schenken
kan dat zich vrijwillig van Mij heeft verwijderd en zich naar de diepte
heeft begeven.
Maar als u aan Mij denkt, moet u zich Mij steeds voorstellen als een goede,
uitermate liefdevolle Vader die steeds bereid is u Zijn liefde te schenken, die echter door Zijn volmaaktheid ook niet buiten de eeuwige ordening
om kan werken. Voor ieder wezen staat echter altijd de weg tot Mij open.
Ook het diepst gevallen wezen behoeft slechts Zijn handen verlangend naar
Mij uit te steken en Ik zal deze handen vast pakken en ze omhoog trekken.
Want mijn liefde en erbarmen is zo groot dat Ik aan alle schuld voorbijga,
als het wezen zich vrijwillig aan Mij toevertrouwt. Dan kan Ik de schuld
kwijtschelden omdat Ik in de mens Jezus daarvoor mijn bloed vergoten heb
- dus de schuld gedelgd werd zoals de gerechtigheid het vereist. En als
Ik u, mensen nu in alle waarachtigheid mijn Wezen beschrijf, dan zal het
u ook niet zwaar vallen om in vrije wil de weg tot Mij te nemen.
Maar een God die u vrezen moet, draagt u weinig liefde toe. Juist daarom
moet U, mensen de zuivere waarheid worden gebracht, een geestelijk weten
dat u duidelijke opheldering geeft over Mij zelf, uw God en Schepper, die uw Vader wil zijn - want dwaalleren kunnen u niet naar de zaligheid
voeren. Daarom moeten deze dwaalleren gebrandmerkt worden, want ze zijn
van mijn tegenstander uitgegaan, die u in geestelijke duisternis wil houden
en die alles doet om te verhinderen dat u de weg naar Mij vindt, die de
vrees voor Mij in de harten van de mensen plant, om de liefde die het
kind met de Vader verbindt niet te laten ontkiemen. Ik wil echter uw liefde
winnen en doe u daarom ook de waarheid toekomen.
Amen |