BD.8025
24 oktober 1961
Het verschil tussen kennis en inzicht
De graad van inzicht stemt overeen met de graad van uw zielenrijpheid.
U mag inzicht niet met loutere wereldse kennis verwisselen, want dit laatste
kunt u uzelf eigen maken door uw verstand. Deze kennis kan dan ook met
de waarheid overeenstemmen als u ze van hen overneemt die al tot inzicht
gekomen zijn, toch behoeft dat voor u nog geen inzicht te betekenen.
Pas als uzelf uw liefde op een bepaalde hoogte hebt gebracht, zult u kunnen
binnendringen in het "weten" en het zal voor u dan levend worden
en het zal u nu ook innerlijk licht verschaffen. U verkrijgt bovendien
de staat terug die u eens vrijwillig hebt opgegeven, doordat u het licht
verwisselde voor de duisternis - en daardoor ieder inzicht verloren hebt.
Een aangeleerde schoolse kennis over Mij en mijn Wezen, over de bedoeling
van uw aardse bestaan als mens en over mijn heilsplan van het terugvoeren
van het gevallen geestelijke is niet voldoende. Want u begrijpt dat alles
niet zolang u nog niet op die graad van liefde kunt bogen die u een innerlijk
licht, het werkzaam zijn van mijn geest in u, garandeert. Doch inzicht
is het teken dat de goddelijke eigenschappen in u weer te voorschijn kwamen,
die verborgen lagen zolang u zonder liefde bent. Inzicht is licht, dat
u weer moet terug winnen om zalig te zijn, aangenomen dat u zelf naar
licht verlangt gedurende uw aardse leven. Want u kunt ook een levenswandel
voeren in de liefde, evenwel geen verlangen naar kennis in u bespeuren.
Dan zal echter plotseling het licht van het inzicht u doorstromen als
u dit aardse lichaam aflegt en ingaat in het rijk hierna.
Een geestelijk ontwaakt mens moet onderscheid kunnen maken tussen kennis
en inzicht - hij moet verstandelijke kennis niet gelijkstellen met inzicht
en hij moet ook weten dat juist inzicht ook een hoge graad van liefde
vereist. Dit alles bewijst dat u, mensen, u gelukkig kunt noemen als u
door de liefde wordt binnengeleid in een diep "weten" en daardoor
tot inzicht komt. Want dit betekent reeds het binnengaan in uw oertoestand,
waarin u met licht en liefde doorstraald werd, waarin u nog niet ten prooi
was gevallen aan de duisternis, waarin u zich echter als mens nog bevindt
zolang u nog niet rijp, dat wil zeggen: een niet ontwaakte geest hebt.
Nooit echter kan Ik een mens met het licht van het inzicht verblijden,
die zelf nog niet aan de voorwaarde heeft voldaan die het werken van mijn
geest toelaat. Want het is mijn geest, deel van mijzelf, die u, mensen
dat inzicht geeft, die u een kennis ontsluit die u begrijpt, die u gelukkig
maakt, die uw geestestoestand verlicht, die u elke samenhang duidelijk
laat inzien en dus een bewijs van gevorderde zielenrijpheid genoemd kan
worden.
Het ware inzicht maakt steeds gelukkig en mag nooit verward worden met
opgeblazen kennis die niet wordt begrepen, omdat mijn geest nog niet werkzaam
kan zijn, ofschoon het verstand die kennis heeft opgenomen. Dan blijft
het toch een dode kennis, zonder waarde voor de ontwikkeling van de ziel.
Ja, dan kan er alleen voor gewaarschuwd worden zich zo'n kennis eigen
te maken, want eerst is er een leven in de liefde voor nodig deze kennis
levend te laten worden.
De liefde is nodig, want die wekt de geest in de mens op tot leven en
deze zal dan eerst een waar licht ontsteken en pas dan wordt de kennis
tot inzicht. Dan eerst heeft de ziel de graad van rijpheid bereikt die
de geestelijke duisternis opheft. Dan kan er pas van een licht worden
gesproken dat de mens van binnenuit verlicht - en hem duidelijk inzicht
geeft over al de geestelijke voorvallen, over het oerbegin en het einddoel
van alles wat bestaat en over de zin en het doel van het menszijn op aarde.
Zodra de mens dit inzicht bezit, zodra hij zelf alles kan duiden, zal
hij ook mijn Wezen begrijpen en het volste begrip hebben voor mijn heilsplan
van eeuwigheid. Want nu doorziet hij de samenhang, hij ziet dan alles
helder en duidelijk en er is voor hem nu ook geen ander doel meer dan
weer zijn oertoestand te bereiken, waarin hij zalig was. En hij streeft
dan met al zijn zinnen weer naar de vereniging met Mij, vanwaar hij eens
is uitgegaan.
Amen |